de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2010, 08/3164 (aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene).
Datum uitspraak: 11 april 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, een verweerschrift ingediend waarop door appellant is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Voor appellant is verschenen mr. H.B. Heij. Betrokkene is -met bericht- niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.1. Bij besluit van 28 april 2008 heeft appellant de uitkering van betrokkene op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse van 80 tot 100%, met ingang van 4 mei 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2. Bij besluit van 19 september 2008 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2008 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant, met inachtneming van de uitspraak, opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist. De rechtbank heeft -samengevat- de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat de aan betrokkene voorgehouden functies in zowel medisch als arbeidskundig opzicht passend zijn te achten. De vernietiging van het bestreden besluit is gebaseerd op het oordeel van de rechtbank dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige ten onrechte de urenomvang van betrokkene heeft gemaximeerd op 38 uur terwijl betrokkene werkzaam was in een dienstverband van 40 uur per week. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden door de rechtbank niet in stand gelaten omdat berekening van de restverdiencapaciteit, zonder toepassing van de maximering van de maatmanurenomvang, zou leiden tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
4.1. In hoger beroep voert appellant aan dat uit nader onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige is gebleken dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat er een maximering naar een urenomvang van 38 uur aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen. Voorts stelt appellant dat de bezwaararbeidsdeskundige bovendien, na een correcte indexering van het maatmanloon, concludeert tot een ongewijzigde indeling van betrokkene in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant een rapport van de arbeidsdeskundige E.F. Couvreur van 31 mei 2010 overgelegd.
4.2. In verweer stelt betrokkene -samengevat- dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het dagloon berekend is. Voorts stelt betrokkene dat, indien wordt uitgegaan van een 38-urige werkweek, het maatmanloon geïndexeerd tot de datum in geding moet worden vastgesteld op € 17,18 per uur, hetgeen zou moeten leiden tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
4.3. In reactie op het verweerschrift heeft arbeidsdeskundige Couvreur in zijn rapport van 30 september 2010 -onder meer- een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop de vaststelling van het maatmanloon per uur heeft plaatsgevonden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant gericht is tegen de overweging van de rechtbank, waarin zij heeft geoordeeld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige de urenomvang van betrokkene ten onrechte op 38 uur gemaximeerd heeft en dat zonder toepassing van de maximering indeling van betrokkene in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse zou moeten plaatsvinden.
5.2. Mede gelet op de in hoger beroep overgelegde inzichtelijk gemotiveerde rapportages van arbeidsdeskundige Couvreur en de ter zitting namens appellant gegeven nadere toelichting, is de Raad van oordeel dat het maatmanloon van betrokkene juist is vastgesteld en voorts dat de maatmanomvang vastgesteld dient te worden op 38 uur per week. Betrokkene was weliswaar 40 uur per week werkzaam, maar van deze uren werd 2 uur per week arbeidstijdverkorting opgebouwd, zodat de feitelijke maatman 38 uur per week bedroeg. Hiervan uitgaande heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geoordeeld dat het bestreden besluit op arbeidskundige gronden vernietigd diende te worden.
6. Uit de overwegingen 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012.