ECLI:NL:CRVB:2012:BW1272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/743 WWB + 10/2667 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging bijstandsuitkering wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstandsuitkering van appellant. De zaak betreft een appellant die per 6 november 2006 strafontslag heeft gekregen uit de gemeentedienst en vervolgens een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering bij het UWV heeft ingediend. Het UWV heeft de werkloosheidsuitkering op 28 februari 2007 geweigerd, maar op 20 februari 2008 zijn er voorschotten op de WW-uitkering toegekend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant per 14 november 2007 bijstand verleend, maar op 18 juli 2008 is de bijstand ingetrokken op de grond dat appellant een WW-uitkering ontving. Het college heeft op 16 februari 2009 het bezwaar tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft dit besluit gedeeltelijk vernietigd. De Raad heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het besluit van 16 februari 2009 in stand is gelaten en het beroep tegen het besluit van 10 februari 2010 ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat appellant tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond door af te zien van de voorschotten WW, wat heeft geleid tot de verlaging van de bijstand. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,-- en heeft bepaald dat het college het door appellant betaalde griffierecht in hoger beroep van € 110,-- vergoedt.

Uitspraak

10/743 WWB
10/2667 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2009, 08/4833 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 10 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Carter.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid en het college als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
“Aan eiser is wegens ernstig plichtsverzuim per 6 november 2006 strafontslag verleend uit de gemeentedienst tegen welk ontslag eiser beroep heeft aangetekend. Op 4 januari 2007 heeft eiser een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering bij het UWV ingediend. Bij besluit van 28 februari 2007 heeft het UWV de werkloosheidsuitkering geweigerd. (…) Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het UWV eiser voorschotten op de WW-uitkering toegekend met terugwerkende kracht per 7 november 2006, ter hoogte van € 99,35 bruto per dag. Verweerder heeft eiser per 14 november 2007 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande, inclusief een toeslag van 20% van het netto-minimumloon. Bij brief van 31 maart 2008 heeft eiser het UWV verzocht de voorschotbetalingen te staken, waaraan het UWV gehoor heeft gegeven. Op verzoek van eiser heeft het UWV de betaling van de voorschotten weer hervat per augustus 2008.”
1.1. Bij besluit van 18 juli 2008 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 7 november 2006 ingetrokken op de grond dat appellant vanaf die datum een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangt.
1.2. Bij besluit van 16 februari 2009 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2008 ongegrond verklaard, met dien verstande dat de datum met ingang waarvan de bijstand wordt ingetrokken wordt gesteld op 14 november 2007.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover daarbij de bijstand op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is ingetrokken over de periode van 1 april 2008 tot 18 juli 2008, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
2.1. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 10 februari 2010 het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2008 gedeeltelijk gegrond verklaard en aan appellant bijstand toegekend over de periode van 1 april 2008 tot 18 juli 2008. Tevens is bij dit besluit de bijstand bij wijze van maatregel gedurende een maand verlaagd met 100% op de grond dat appellant, door de voorschotten WW te weigeren, maatregelwaardig gedrag heeft vertoond. Dit besluit zal met toepassing van de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling worden betrokken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het bestreden besluit in stand is gelaten. Tevens heeft hij tegen het besluit van 10 februari 2010 aangevoerd dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij met het UWV heeft afgesproken vanaf 31 maart 2008 van voorschotten WW af te zien. De maatregel is derhalve ten onrechte opgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting van de Raad heeft het college verklaard het bestreden besluit voor zover dat door de rechtbank in stand is gelaten, niet te handhaven, en het besluit van 18 juli 2008 te herroepen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden vernietigd.
4.2. Vervolgens zullen de beroepsgronden tegen het besluit van 10 februari 2010 worden beoordeeld.
4.3. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.4. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Amsterdam (Afstemmingsverordening) in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef, onder d, van de Afstemmingsverordening wordt de bijstand gedurende een maand met 100% verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig tekort is geschoten in het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Van een zeer ernstig tekortschieten in vorenbedoelde zin is met name sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen dat het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan één maand het gevolg is van diens doen of nalaten.
4.5. Uitsluitend in geding is de vraag of het appellant kan worden verweten af te hebben gezien van voorschotten WW vanaf 1 april 2008. Deze vraag wordt met het college bevestigend beantwoord. De stelling van appellant dat, indien hij geen WW-uitkering had aangevraagd of geen bezwaar had gemaakt tegen de aanvankelijke weigering van de voorschotten, hem dit ook niet zou zijn tegengeworpen, snijdt geen hout, reeds omdat feitelijk vaststaat dat appellant voorschotten WW waren toegekend, maar deze om hem moverende redenen heeft geweigerd.
4.6. Met hetgeen onder 4.5 is overwogen is gegeven dat appellant tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan. Nu van de hiervoor genoemde gedraging niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, was het college derhalve op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand van appellant te verlagen.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 10 februari 2010 ongegrond moet worden verklaard.
5. Er bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 437,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het besluit van 16 februari 2009 in stand
is gelaten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 februari 2010 ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 437,--;
- bepaalt dat het college aan appellant het door hem betaalde griffierecht in hoger beroep
van € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) J. de Jong.
SG