[appellante], wonende te [woonplaats], (appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 augustus 2010, 10/168 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 21 maart 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A. de Kruijf.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanwege haar beperkingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 4 tot 6,9 uur per week.
1.2. Ter voortzetting van de ingevolge de AWBZ verleende zorg heeft het college bij besluit van 7 januari 2009 appellante in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een voorziening toegekend in de vorm van een pgb voor huishoudelijke hulp (door het college aangeduid als persoonlijke assistentie) naar een omvang van 4,5 uur per week voor de periode van 6 februari 2009 tot en met 6 februari 2012.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 januari 2009 heeft K. van Landeghem (Van Landeghem), arts bij Trompetter & Van Eeden BV, op 5 augustus 2009 een sociaal-medisch advies uitgebracht. Het advies is gebaseerd op dossierstudie, bevindingen van het bij appellante op 20 juli 2009 afgelegde huisbezoek, waar E. Vermaak, tevens arts bij Trompetter & Van Eeden BV, aanwezig was en telefonisch overleg met de huisarts van appellante op 4 augustus 2009. De conclusie van de arts Van Landeghem is dat appellante duurzame medische beperkingen heeft waardoor zij redelijkerwijs geen zware lichamelijke werkzaamheden kan uitvoeren. Met inachtneming van een aantal beperkingen wordt appellante wel in staat geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden op werkhoogte uit te voeren. Uit het onderzoek is niet gebleken van andere objectiveerbare medische beperkingen ten aanzien van huishoudelijke werkzaamheden dan de beperkingen die door het college reeds zijn aangenomen. Met name is niet gebleken van een aangetoonde allergie voor huisstofmijt of anderszins geobjectiveerde longziekten die basis bieden voor ophoging van de normtijden.
1.4. Het college heeft bij besluit van 28 december 2009 (bestreden besluit) het besluit van 7 januari 2009, met overneming van het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Almere, in die zin gewijzigd dat appellante in aanmerking wordt gebracht voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 5 uur per week.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt zich met name op het standpunt dat het aantal op grond van de AWBZ geïndiceerde uren huishoudelijke hulp bij het bestreden besluit ten onrechte is teruggebracht van 7 uur naar 5 uur per week. Bij deze vaststelling is ten onrechte geen rekening gehouden met haar intoleranties voor onder meer stof, bepaalde geuren en bepaalde voeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college hanteert voor het vaststellen van de indicatie voor huishoudelijke hulp het Reglement voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Reglement) waarin normtijden zijn opgenomen die zijn ontleend aan het Protocol Huishoudelijke Verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg.
4.2. Het college heeft - op basis van het onder 1.3 genoemde medisch advies overeenkomstig de in het Reglement opgenomen normen voor een alleenstaande in een eengezinswoning - het aantal geïndiceerde uren als volgt vastgesteld. Voor de overname van zwaar huishoudelijk werk wordt 180 minuten berekend, voor licht huishoudelijk werk wordt 60 minuten berekend en voor belemmeringen bij de was wordt 60 minuten per week berekend. Appellante heeft geen specifieke relevante omstandigheden aangegeven die tot een afwijking van de door het college vastgestelde normtijden en toekenning van extra tijd zouden moeten leiden. De door appellante in dit verband genoemde werkzaamheden, zoals onder meer het (extra) boenen van meubels en het buitenonderhoud van de woning en van de tuin, worden geacht te zijn verdisconteerd in het aantal geïndiceerde uren dan wel vallen niet onder het begrip huishoudelijke hulp. Voorts blijkt uit de voorhanden zijnde medische informatie niet dat appellante zodanige beperkingen heeft dat zij is aangewezen op meer dan het door het college geïndiceerde aantal uren huishoudelijke hulp per week. Appellante heeft geen contra-expertise overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. Dat - zoals appellante stelt - het overleggen van medische gegevens in haar geval niet mogelijk is, is niet gebleken. Het voorgaande betekent dat het college het bestreden besluit terecht op het medisch advies van 5 augustus 2009 heeft doen steunen. Ook in hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd ziet de Raad niet dat appellante is aangewezen op meer dan het geïndiceerde aantal uren huishoudelijke hulp per week.
5. Uit hetgeen onder 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012.