[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 januari 2010, 09/1933 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 20 maart 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en heeft nadien nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 1 augustus 1995 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 23 augustus 2007 is appellante vanwege bij haar aanwezige medische beperkingen tot 17 augustus 2008 ontheffing verleend van een aantal in dat besluit genoemde arbeidsverplichtingen.
1.2. Op 12 november 2008 heeft appellante een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de aanschaf van een gasfornuis. Bij besluit van 18 december 2008 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand voor een gasfornuis toegekend tot een bedrag van € 349,99 in de vorm van een geldlening.
1.3. Bij besluit van 18 december 2008 is appellante op grond van de resultaten van een medische keuring beperkt arbeidsgeschikt geacht voor maximaal 20 uur per week.
1.4. Bij besluit van 9 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de afzonderlijke besluiten van 18 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat het gasfornuis oud was en ernstige gebreken vertoonde, waardoor er een levensgevaarlijke situatie ontstond. Voorts heeft appellante verwezen naar de afwijzing van een lening voor een gasfornuis door de Gemeentelijke Kredietbank. Om te voorkomen dat ze in financiële problemen raakt, heeft zij het college verzocht om een vergoeding voor de aanschaf van een gasfornuis. Haar situatie verschilt van die van andere aanvragers. Voor wat betreft het besluit tot het gedeeltelijk arbeidsgeschikt verklaren van appellante, stelt zij dat het medisch onderzoek dat in dit kader door Achmea Vitale is uitgevoerd onvoldoende is nu er niet in voldoende mate is gekeken naar haar medicijngebruik en haar lichamelijke beperkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bijzondere bijstand voor de aanschaf van een gasfornuis
4.1. De Raad leest de beroepsgronden van appellante aldus dat zij meent, dat de bijstand, mede gelet op haar financiële situatie, als gift in de vorm van een bedrag om niet had moeten worden verleend in plaats van in de vorm van een geldlening.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad worden de kosten van woninginrichting tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend, welke in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3. Het college heeft in de omstandigheden van appellante aanleiding gevonden om aan haar afzonderlijk bijstand te verlenen in de kosten van de aanschaf van een gasfornuis.
4.4. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. In artikel 51, eerste lid, van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.5. Het college voert het beleid, neergelegd in het Werkboek, dat bijzondere bijstand verstrekt kan worden indien een betrokkene heeft nagelaten te reserveren voor duurzame gebruiksgoederen en de noodzaak voor de aanschaf daarvan aanwezig is. Deze bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een geldlening. Dit beleid acht de Raad niet onredelijk. Het college heeft aangenomen, zo blijkt uit de toelichting ter zitting, dat appellante niet voor deze kosten heeft kunnen reserveren en vastgesteld dat de noodzaak voor aanschaf aanwezig is. Het college heeft gelet hierop in overeenstemming met zijn beleid gehandeld door bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar (financiële) situatie zodanig verschilt van die van andere aanvragers dat het college daarin aanleiding had moeten vinden van zijn beleid af te wijken.
4.6. De Raad begrijpt de beslissing van het college om aan appellante de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vervatte verplichtingen gedeeltelijk op te leggen aldus, dat het college geacht wordt te hebben geweigerd om appellante op grond van dringende redenen de in artikel 9, tweede lid, van de WWB bedoelde algehele ontheffing van die verplichtingen te verlenen.
4.7. Het college heeft zich bij zijn besluitvorming mogen baseren op het rapport van 5 november 2008 van de keuringsarts van Achmea Vitale dat aan het besluit, om appellante gedeeltelijk te ontheffen van de arbeidsverplichtingen, ten grondslag is gelegd. In dit rapport is aandacht geschonken aan zowel de psychische als fysieke beperkingen van appellante, waarbij is aangegeven dat zij structureel is beperkt in zowel de statische als dynamische belasting. Ook blijkt uit het rapport dat de medicatie van appellante ter sprake is gekomen. Vanwege haar beperkingen is appellante op termijn geschikt geacht voor 20 uur per week loonvormende arbeid. Mede gelet op de vrij uitgebreide en gedetailleerde verslaglegging van de medische gesteldheid van appellante kon het college van dit onderzoek uitgaan. Hierbij tekent de Raad nog aan dat appellante zelf geen andersluidende medische gegevens heeft overgelegd en evenmin is ingegaan op een uitnodiging van het college om desgewenst een nieuwe keuring te ondergaan. Dat appellante aan deze uitnodiging geen gevolg heeft gegeven omdat ze eerst de uitkomst van het beroep wilde afwachten, komt voor haar rekening en risico.
4.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J. Govaers en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.