ECLI:NL:CRVB:2012:BV9592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5784 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 25 maart 2008 ziek meldde vanwege toegenomen psychische klachten en buikklachten. Appellante ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na onderzoeken door een verzekeringsarts van het Uwv in juli en augustus 2008, werd geconcludeerd dat appellante weer geschikt was voor haar eigen werk. Het Uwv besloot op 12 augustus 2008 dat appellante vanaf 22 september 2008 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 2 december 2008.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank volgde de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat appellante in staat was om ten minste één van de functies die in het kader van de WAO-beoordeling waren geduid, te verrichten. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat haar klachten niet tijdelijk waren en dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was geweest.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische informatie en onderzoeksgegevens onvoldoende onderbouwden dat appellante meer beperkingen had dan door het Uwv was vastgesteld. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5784 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2010, 09/214 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als caissière, heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 25 maart 2008 ziek gemeld wegens toegenomen psychische klachten en buikklachten. Aan appellante is een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Bij onderzoeken van appellante op 3 juli 2008 en 12 augustus 2008 is een verzekeringsarts van het Uwv, nadat zij informatie heeft opgevraagd bij de psychiater van appellante, tot de conclusie gekomen dat appellante weer geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk. Het Uwv heeft bij besluit van 12 augustus 2008 aan appellante meegedeeld dat zij vanaf 22 september 2008 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 2 december 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 augustus 2008, onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 1 december 2008, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt de (bezwaar)verzekeringsartsen in de conclusie dat appellante in staat is om haar arbeid, dat wil zeggen ten minste één van de in het kader van de WAO-beoordeling per 3 november 2005 geduide functies, te kunnen verrichten. Door het Uwv is de medische informatie van GGZ Buitenamstel, waar appellante sinds 1990 langdurige zorg ontvangt, in de tot standkoming van het standpunt meegenomen. Dat appellante meer klachten en/of beperkingen ervaart, kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden onderbouwd met de aanwezige medische informatie en onderzoeksgegevens.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en is van mening dat de rechtbank in haar uitspraak het beroep ten onterechte ongegrond heeft verklaard. Appellante stelt dat de klachten, waarmee zij op 25 maart 2008 is uitgevallen, niet slechts tijdelijk zijn verergerd en dat zij helemaal niet meer in staat is arbeid te verrichten. Het onderzoek door het Uwv is onzorgvuldig geweest omdat in 2005 geen sprake was van agorafobie en in 2008 wèl terwijl deze vaststelling tot meer beperkingen had moeten leiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht bevat geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv rekening gehouden hebben met de tijdelijke verergering van de beperkingen van appellante als gevolg van de brand in haar keuken. De situatie van appellante was vanaf 22 september 2008 zodanig gestabiliseerd dat zij weer geschikt was voor het verrichten van de eigen arbeid zoals omschreven onder 2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellante door het Uwv niet op juiste wijze zijn weergegeven. Voor het aannemen van verdergaande beperkingen ziet de Raad, evenals de rechtbank, geen aanleiding nu de in beroep aangegeven lichamelijke klachten - ook in hoger beroep - niet met medische stukken zijn onderbouwd.
4.4. De Raad stelt zich dan ook volledig achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012.
(get.) H.G. Rottier
(get.) N.S.A. El Hana
JL