[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 26 juni 2009, 08/1239 (aangevallen uitspraak),
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (commissie)
Datum uitspraak: 20 maart 2012
Namens appellant heeft mr. M.R. Dill, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 februari 2012. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 29 januari 2008 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting van het huis aan de [adres 1] te [woonplaats] dat hij met ingang van 8 februari 2008 gaat huren. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft de commissie deze aanvraag afgewezen.
1.2. Bij besluit van 11 september 2008 (bestreden besluit) heeft de commissie het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2008 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de kosten van woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dat in het geval van appellant niet is gebleken dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat het gaat om kosten van een eerste woninginrichting, waarvoor binnen de sfeer van de eigen verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening een oplossing moet worden gezocht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigen. Hij heeft daarbij gewezen op schulden uit de periode van zijn drugsverslaving en het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg van deze schulden. Verder heeft appellant gewezen op de omstandigheid dat hij slachtoffer is geweest van een geweldsmisdrijf waardoor hij dagelijks pijn heeft die niet (meer) kan worden behandeld. Daarnaast heeft appellant erop gewezen dat hij niet goed kan opschieten met het nichtje waarmee hij in het huis van zijn inmiddels overleden moeder woont. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de aangevallen uitspraak niet ingaat op zijn verzoek om hem door gespreide betaling achteraf in staat te stellen zijn huis in te richten. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het primaire besluit onbevoegd is genomen en dat de reparatie van het bevoegdheidsgebrek in het bestreden besluit daar niet aan afdoet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB, 21 juni 2011, LJN BR0477) een eventueel bevoegdheidsgebrek bij het nemen van een primair besluit in bezwaar worden hersteld. Vaststaat dat het bestreden besluit bevoegd is genomen. Daarmee is tevens het bevoegdheidsgebrek in het primaire besluit hersteld.
4.2. Inrichtingskosten zijn kosten die gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3. De commissie heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de situatie van appellant geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellant heeft al sinds 2007, toen hij een eerder aangeboden huurwoning zou betrekken, de wens gehad om te verhuizen en voor de inrichtingskosten kunnen reserveren. Hij heeft hiervoor ook daadwerkelijk € 1.308,-- gereserveerd. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen kunnen niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die bijstandsverlening rechtvaardigt. Schulden of het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Ook de overige door appellant aangevoerde omstandigheden zijn niet aan te merken als bijzondere omstandigheden waaruit noodzakelijke kosten van het bestaan voortvloeien.
4.4. Appellant beoogt met zijn verzoek om hem door gespreide betaling achteraf in staat te stellen zijn huis in te richten te bewerkstelligen dat hem leenbijstand wordt verstrekt. De vorm waarin de bijstand wordt verleend kan echter pas aan de orde komen als aan de voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan. Uit hetgeen is overwogen in 4.3 volgt dat niet aan die voorwaarden is voldaan.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en W.F. Claessens en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2012.