ECLI:NL:CRVB:2012:BV9543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6399 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die zich op 5 februari 2004 ziek meldde met psychische klachten, later vergezeld door hoge bloeddruk en buikklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot op 31 juli 2006 dat appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% werd geschat. Na een herbeoordeling in 2007 werd de WGA-uitkering per 28 augustus 2007 herzien naar de klasse 65 tot 80%. In 2008 vond opnieuw een herbeoordeling plaats, waarbij rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige werden ingediend. Op 24 juni 2008 trok het Uwv de WGA-uitkering van appellant in, omdat hij weer in staat werd geacht zijn maatgevende arbeid te verrichten. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd op 5 september 2008 ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam, en verwees naar een statine-intolerantie die hij in 2008 had, als belangrijke oorzaak van zijn klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berustte. De Raad onderschreef de medische beoordeling van het Uwv en concludeerde dat appellant in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten, ondanks de door hem aangevoerde klachten. De Raad weigerde ook het verzoek om een medisch deskundige aan te stellen, omdat er onvoldoende reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank Utrecht werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/6399 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 oktober 2010, 08/2969 en 09/1358 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.W. van Bohemen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Appellant en zijn gemachtigde waren aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, werkzaam als interim-manager, heeft zich op 5 februari 2004 ziek gemeld met klachten van psychische aard; nadien was ook sprake van hoge bloeddruk en van been- en buikklachten. Het Uwv heeft besloten dat per 31 juli 2006 geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 35%. Per 6 september 2006 is appellant alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar de klasse 80 tot 100%. Bij een herbeoordeling in 2007 is besloten deze uitkering per 28 augustus 2007 te herzien naar de klasse 65 tot 80%.
In 2008 heeft opnieuw een herbeoordeling plaatsgevonden in het kader waarvan rapporten zijn uitgebracht door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het Uwv appellant de WGA-uitkering per 25 augustus 2008 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 35%. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om zijn maatgevende arbeid te verrichten. Het door appellant tegen het besluit van 24 juni 2008 gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 september 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit onderschreven.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij heeft hij gewezen op de bij hem in 2008 bestaande statine-intolerantie, samenhangend met het gebruik van het medicijn Lipitor. Dit zou een belangrijke oorzaak zijn van zijn klachten. Tevens is verzocht om het instellen van een onderzoek door een medisch deskundige.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Appellant is gezien op het spreekuur van een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts die onder meer beschikte over informatie van psychiater C.C. Kan en psycholoog W. Wouters. Uit diens rapport blijkt dat appellant heeft vermeld zich, onder andere door de inspanningen van een re-integratie bureau, beter te voelen en te denken aan hervatting als interim-manager. In de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2008 zijn geen beperkingen in de rubrieken 1 en 2 opgenomen, maar wel een aantal fysieke beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft in diens rapport van 23 juni 2008, kennelijk in overleg met appellant, een omschrijving van de maatgevende arbeid gegeven en heeft geconcludeerd, dat nu gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapporten de mentale situatie van appellant verbeterd is, hij de eigen arbeid moet kunnen verrichten. Daarbij is meegewogen dat het vooral om zittend werk gaat waarbij - oor wat de fysieke belasting betreft - sprake is van eigen regelmogelijkheden zodat met name de mogelijkheid tot afwisselen van houding gewaarborgd is. In een rapportage van een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts van 19 augustus 2008 is gesteld dat appellant weliswaar nog wel belemmeringen in het dagelijks leven ondervindt maar dat deze niet van dien aard zijn dat zulks het opnemen in de FML van beperkingen op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren rechtvaardigt.
4.3. De Raad kan de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijven en volgt appellant niet in zijn stelling dat het Uwv zijn medische situatie te gunstig heeft ingeschat. Daarbij wordt opgemerkt dat psycholoog Wouters voornoemd in zijn brief van 23 juli 2008 vermeldt dat er geen aperte persoonlijkheidspathologie bij appellant is en dat, na het volgen van een therapie in 2006 en 2007, een verbetering merkbaar is. Psychiatrische gegevens waaruit zou zijn af te leiden dat appellant (wel) beperkt zou moeten worden geacht in de rubrieken 1 en 2 van de FML zijn niet in het geding gebracht. Op het fysieke vlak ondervond appellant op de datum in geding nog wel de gevolgen van de statine-intolerantie, maar uit de gedingstukken valt af te leiden dat dit zich vooral uitte in spierpijn, terwijl de maatgevende arbeid, als aangegeven, voldoende mogelijkheden kent om waar nodig onder meer het lopen en staan te beperken. De in beroep ingezonden rapporten van onder meer J.D. Barga, internist, S.K. Nagesser, chirurg, B.J. van Zoelen, cardioloog en W. Vos, neuroloog, hebben niet specifiek betrekking op de datum in geding. Eventueel nadien ingetreden verslechteringen van de gezondheidssituatie van appellant moeten hier buiten beschouwing blijven. Ook op energetisch gebied zijn geen gegevens voorhanden die ertoe zouden moeten leiden dat aan de criteria voor het opnemen van een urenbeperking in de FML is voldaan. De Raad wijst er nog op dat de voor de invulling van de FML geldende normaalwaarden relatief laag zijn en dat - wellicht anders dan appellant meent - hier niet de vraag aan de orde is of appellant de maatgevende arbeid “op de top van zijn kunnen” kan uitoefenen, maar of hij deze arbeid op reguliere wijze kan verrichten. De Raad ziet gelet op het voorgaande onvoldoende reden om een deskundige te benoemen.
4.4. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er bestaat geen aanleiding om een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL