[appellante], wonende te [woonplaats], (appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 november 2009, 08/2406 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak: 21 maart 2012
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd behandeld met het geding 09/6747 WIA, plaatsgevonden op 8 februari 2012. Partijen zijn niet verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. De Raad doet vandaag afzonderlijk uitspraak in dit geding en het geding met het nummer 09/6747 WIA.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 30 november 2007 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een taxivergoeding.
1.2. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het college appellantes verzoek afgewezen omdat zij al een leefvervoersvoorziening op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt. Gelet op artikel 2 van de Wmo heeft appellante daarom geen aanspraak op een vervoersvoorziening op grond van die wet. Het college heeft dat standpunt, na bezwaar door appellante, gehandhaafd in het besluit van 19 juni 2008.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 19 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellante ontvangt vanaf 4 februari 1997 naast een werkvervoersvoorziening een leefvervoersvoorziening in de vorm van een taxivergoeding van (de rechtsvoorgangers van) de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Deze leefvervoersvoorziening is laatstelijk gebaseerd op artikel 35, derde lid, van de Wet WIA. In een besluit van 8 november 2007 heeft het Uwv aan appellante vanaf 1 september 2007 tot 1 januari 2008 een vergoeding voor privékilometers toegekend tot een bedrag van € 254,- per kwartaal en over het jaar 2008 tot een bedrag van € 595,-. Na bezwaar door appellante heeft het Uwv in een besluit van 15 juli 2008 die bedragen verhoogd naar € 297,50 per kwartaal voor de periode vanaf 1 september 2007 tot 1 januari 2008 en € 689,- voor het jaar 2008. Appellante heeft daartegen beroep ingesteld. In een uitspraak van 13 november 2009 (met nummer 08/1362) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch dat beroep gegrond verklaard omdat het Uwv volgens de rechtbank over 2008 had moeten uitgaan van een bedrag van € 709,50. De rechtbank heeft daarin zelf voorzien.
4.2. Ingevolge artikel 2 van de Wmo bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling bestaat.
4.3. Er is sprake van een dergelijke "voorliggende voorziening", nu de op grond van artikel 35, derde lid, van de Wet WIA aan appellante toegekende vergoeding voor het leefvervoer en de door appellante gewenste vervoersvoorziening op grond van de Wmo betrekking hebben op dezelfde vervoersfunctie in de leefsfeer. De in artikel 2 van de Wmo neergelegde weigeringsgrond is daarom van toepassing.
4.4. De Raad onderschrijft het standpunt van het college dat niet via de in de Verordening Individuele verstrekkingen Wmo gemeente ’s-Hertogenbosch 2007 opgenomen hardheidsclausule een aanspraak kan ontstaan op een (aanvullende) vervoersvoorziening nu dit tot een doorkruising van artikel 2 van de Wmo zou leiden.
4.5. De keuze van de regelgever om de bevoegdheid te verlenen aan het Uwv om naast een werkvervoersvoorziening ook een leefvervoersvoorziening toe te kennen, is met name gelegen in de zogenaamde één loketgedachte. Voorkomen wordt hiermee dat iemand zich zowel tot het Uwv als de gemeente moet wenden. Dat is te vinden in de nota van toelichting op artikel 6 van het Reïntegratiebesluit van 2 december 2005 (Stb. 2005, 622). Daaruit leidt de Raad af dat ook bij een op grond van artikel 35, derde lid, van de Wet WIA toe te kennen vergoeding voor het leefvervoer de criteria die gelden voor vervoersvoorzieningen in het kader van de Wmo zoveel mogelijk van (overeenkomstige) toepassing zijn. Daarmee ligt het in gevallen als het voorliggende op de weg van de betrokkene om tegen een besluit van het Uwv bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen, indien hij van mening is dat de door het Uwv toegekende vergoeding voor het leefvervoer geen toereikende voorziening is. Dat heeft appellante ook gedaan. In dat beroep van appellante met nummer 09/6747 WIA doet de Raad afzonderlijk uitspraak.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012.