[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2010, 09/6024 (hierna: aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 14 maart 2012
Namens appellant heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Klijnstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft verzocht om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een gesloten buitenwagen.
1.2. Bij besluit van 26 november 2008 heeft het college appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een gesloten buitenwagen, maar dat hij wel in aanmerking kan komen voor een scootmobiel.
1.3. Bij besluit van 25 november 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 november 2008 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit het ingewonnen medische advies van 6 oktober 2009 is gebleken dat appellant medische beperkingen ondervindt in zijn verplaatsingsmogelijkheden buitenshuis en dat deze beperkingen kunnen worden gecompenseerd met een scootmobiel in combinatie met een vervoerspas voor aanvullend openbaar vervoer, type deur tot deur samenreizend (vervoerspas AOV).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De vervoersvoorziening dient er op gericht te zijn appellant in staat te stellen zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen en in dat verband medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. Uit het medische advies van 6 oktober 2009 blijkt dat het voor appellant mogelijk is om zich te verplaatsen in een scootmobiel en met een vervoerspas AOV.
4.2. Appellant wil graag zijn kinderen naar school kunnen brengen en ophalen en meent dat daarvoor de scootmobiel niet geschikt is, omdat hij dan geen toezicht op zijn kinderen kan houden. Bij een gesloten buitenwagen is dit probleem er niet omdat de kinderen dan binnenin plaats kunnen nemen.
4.3. Nog daargelaten de vraag of het voor appellant met de scootmobiel al dan niet mogelijk is om zijn kinderen naar school te brengen en weer op te halen, is niet gebleken dat appellant voor het doorbreken van het sociaal isolement uitsluitend op deze activiteit is aangewezen. Van de overige door appellant genoemde lokale activiteiten, zoals boodschappen doen, de sportschool/fysiotherapeut bezoeken en uitstapjes met de kinderen ondernemen, kan worden aangenomen dat deze al in voldoende mate bijdragen aan de maatschappelijke participatie van appellant. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant met een scootmobiel en de vervoerspas AOV voldoende in zijn vervoersbehoefte kan worden gecompenseerd en dat van een noodzaak om zich door middel van een gesloten buitenwagen te verplaatsen niet is gebleken.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het college appellant niet in aanmerking hoefde te brengen voor de door hem verzochte gesloten buitenwagen en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en M.I. ‘t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012.