ECLI:NL:CRVB:2012:BV8625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1556 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 29 januari 2010 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 6 april 2009 een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres in Amsterdam. Echter, na een onderzoek door het college, dat onder andere een huisbezoek omvatte, werd vastgesteld dat appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. Het college wees de aanvraag af op 19 mei 2009, en verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond op 28 juli 2009.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, hoewel hij af en toe bij zijn zoon in Alkmaar verbleef. Hij voerde aan dat zijn nicht en haar kind op het uitkeringsadres verbleven, maar dat zij daar niet woonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het van essentieel belang is om duidelijkheid te hebben over de woonsituatie van de aanvrager van bijstand. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde gedurende de relevante periode. De wisselende verklaringen van appellant tijdens het huisbezoek en de bevindingen van de handhavingspecialisten waren van groot belang in deze beoordeling.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.

Uitspraak

10/1556 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2010, 09/4150 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 13 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Willering en het college door mr. drs J.M. Boegborn
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 6 april 2009 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Hij heeft bij zijn aanvraag opgegeven te wonen op het adres [adres] te Amsterdam (uitkeringsadres). Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college een onderzoek ingesteld onder meer naar de juistheid van de door appellant over zijn woonsituatie verstrekte gegevens. In dat kader hebben twee handhavingspecialisten op 11 mei 2009 een huisbezoek gebracht aan het uitkeringsadres en heeft appellant tijdens dat huisbezoek een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 13 mei 2009. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 19 mei 2009 de aanvraag af te wijzen.
1.2. Bij besluit van 28 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2009 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet op het uitkeringsadres woont.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij weliswaar ten tijde hier van belang af en toe bij zijn zoon in Alkmaar verbleef, maar wel op het uitkeringsadres woonde. Zijn nicht [K.] verbleef af en toe op het uitkeringsadres en een kind van zijn nicht sliep daar door de week, maar volgens appellant woonden zij er niet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het is van essentieel belang voor de vaststelling van het recht op bijstand dat duidelijkheid bestaat over de woonsituatie van een belanghebbende. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. In geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om de gegeven inlichtingen in het kader van de onderzoeksplicht op juistheid en volledigheid te controleren.
4.2. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de hier te beoordelen periode, die loopt van 6 april 2009 tot en met 19 mei 2009, op het uitkeringsadres woonde. Daarbij zijn de bevindingen van het huisbezoek en de tijdens dat huisbezoek door appellant afgelegde verklaringen van bijzondere betekenis. Appellant heeft tijdens het huisbezoek over zijn woonadres wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk verklaart hij dat hij alleen op het uitkeringsadres woont en daar bijna alle dagen slaapt. Even later verklaart appellant dat hij de meeste tijd bij zijn zoon in Alkmaar verblijft en dat zijn nicht op het uitkeringsadres woont. Aan het einde van het huisbezoek verklaart appellant dat hij soms twee tot drie weken in Alkmaar verblijft en één week op het uitkeringsadres, soms twee tot drie weken op het uitkeringsadres en één week in Alkmaar en dat hij in Alkmaar een koffer met kleding heeft. Tijdens het huisbezoek hebben de handhavingspecialisten onder meer kinderboekjes, speelgoed, een kinderbox/ledikant, een kinderfietsje, Nederlandse damestijdschriften, haarstukken, damesverzorgingsprodukten en poststukken op naam van de nicht van appellant aangetroffen. In de kledingkast bevond zich dames-, heren- en kinderkleding. Appellant kon geen administratie op zijn naam tonen. Appellant heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat de computer in de woning, haarstukken, fotoboeken, dameskleding en de aangetroffen post aan zijn nicht toebehoorden en dat het kinderledikant van het kind van zijn nicht was.
4.3. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) V.C. Hartkamp.
NK