ECLI:NL:CRVB:2012:BV8625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 29 januari 2010 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 6 april 2009 een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres in Amsterdam. Echter, na een onderzoek door het college, dat onder andere een huisbezoek omvatte, werd vastgesteld dat appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. Het college wees de aanvraag af op 19 mei 2009, en verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond op 28 juli 2009.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, hoewel hij af en toe bij zijn zoon in Alkmaar verbleef. Hij voerde aan dat zijn nicht en haar kind op het uitkeringsadres verbleven, maar dat zij daar niet woonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het van essentieel belang is om duidelijkheid te hebben over de woonsituatie van de aanvrager van bijstand. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde gedurende de relevante periode. De wisselende verklaringen van appellant tijdens het huisbezoek en de bevindingen van de handhavingspecialisten waren van groot belang in deze beoordeling.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.