het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 september 2010, 09/87 (aangevallen uitspraak),
[betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden wonende te [woonplaats] (betrokkenen),
Datum uitspraak: 13 maart 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. P. Gerritsen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Heuvel. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Gerritsen, en K. Saatchi als tolk.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkenen ontvingen bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 16 mei 2006 heeft appellant het recht op bijstand van betrokkenen ingetrokken met ingang van 1 januari 2002. Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft appellant het bezwaar van betrokkenen tegen het besluit van 16 mei 2006 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 3 augustus 2006 hebben betrokkenen geen beroep ingesteld.
1.3. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft appellant de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2002 tot 1 mei 2006 van betrokkenen teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 25 november 2008 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkenen tegen het besluit van 22 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant bij het nemen van het terugvorderingsbesluit niet zonder meer voorbij had mogen gaan aan de na het onherroepelijk worden van het intrekkingsbesluit gevormde transactiejurisprudentie, waarbij onder meer is verwezen naar de uitspraak van de Raad van 29 november 2005, LJN AU7252.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank bij het terugvorderingsbesluit ten onrechte rekening heeft gehouden met de transactiejurisprudentie, omdat die jurisprudentie uitsluitend betrekking heeft op de bevoegdheid tot het nemen van een intrekkingsbesluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit de gedingstukken blijkt dat het besluit tot terugvordering is gebaseerd op de intrekking van de bijstand, niet alleen op grond van verzwegen autohandel maar ook de verzwijging van diverse stortingen op de girorekening van betrokkenen en meerdere niet gemelde perioden van verblijf in het buitenland. Reeds hierom had appellant bij het gebruik maken van zijn terugvorderingsbevoegdheid geen rekening behoeven te houden met de zogeheten transactiejurisprudentie. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad vervolgens de overige beroepsgronden van betrokkenen beoordelen.
4.2.1. Betrokkenen hebben aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Appellant voert ter zake het beleid om altijd gebruik te maken van de bevoegdheid tot terugvordering van ten onrechte verleende bijstand, zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, tenzij dringende redenen aanwezig zijn. Volgens de toelichting op artikel 1 van de Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Alkmaar is hiervan sprake indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of voor de gezinssituatie heeft. Bij dringende redenen wordt in de regel gedacht aan in de persoon of de gezinssituatie gelegen omstandigheden, waarbij van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld (vergelijk CRvB 22 maart 2011, LJN BP9725). Appellant heeft in het geval van betrokkenen geen dringende redenen aanwezig geacht. Hetgeen zij hebben aangevoerd omtrent de psychische belasting van de terugvordering is niet verder onderbouwd en kan niet als een dringende reden worden aangemerkt.
4.2.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep van betrokkenen tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2012.