[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 oktober 2010, 10/1170 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 6 maart 2012
Namens appellant heeft mr. A. Schreurs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012. Partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 8 juli 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van informatie, afkomstig van de woningbouwvereniging, dat er in de woning van appellant in de nacht van 21 op 22 november 2009 brand is geweest en het pand daardoor onbewoonbaar is geworden, heeft het college een onderzoek gestart naar de woon- en verblijfsituatie van appellant.
1.3. In dit kader heeft het college appellant bij brieven van 7 december 2009 en 21 december 2009 verzocht om schriftelijke gegevens. Daarbij heeft het college gevraagd om een schriftelijke verklaring waaruit blijkt op welk adres appellant verblijft. Omdat appellant op deze brieven niet heeft gereageerd, heeft het college bij besluit van 4 januari 2010 het recht op bijstand opgeschort met ingang van 22 november 2009. Hij is tevens uitgenodigd voor een gesprek op 11 januari 2010. Appellant is er daarbij op gewezen dat wanneer hij niet aanwezig is op deze afspraak en de gevraagde gegevens niet inlevert of niet reageert vóór 11 januari 2010, besloten kan worden om de uitkering te beëindigen.
1.4. Bij besluit van 11 januari 2010 heeft het college de bijstand met ingang van 22 november 2009 ingetrokken. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft gereageerd op diverse verzoeken van de afdeling Sociale Zaken en als gevolg daarvan zijn woon- en/of verblijfplaats en zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5. Bij besluit van 12 januari 2010 heeft het college de kosten van de over de periode van 22 november 2009 tot en met 31 december 2009 verstrekte bijstand tot een bedrag van € 1.503,59 van appellant teruggevorderd.
1.6. Bij besluit van 25 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 11 januari 2010 en 12 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij op 11 januari 2010 telefonisch heeft gereageerd en contact heeft gehad met een medewerkster van de Afdeling Sociale Zaken. Daarnaast acht hij de handelwijze van het college onzorgvuldig gezien de bijzondere omstandigheden waarin hij verkeerde omdat zijn woning was uitgebrand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 januari 2010 waarbij het recht op bijstand met ingang van 22 november 2009 is opgeschort. Voorts begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat aan de handhaving van de intrekking van de bijstand artikel 54, vierde lid, van de WWB ten grondslag is gelegd. In aanmerking genomen dat tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden zijn aangevoerd, volgt het voorgaande dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 22 november 2009 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.3. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een belanghebbende verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.4. Het college heeft in het opschortingsbesluit van 4 januari 2010 vermeld dat zij via een persoonlijk gesprek en een schriftelijke verklaring van appellant wilden weten op welk adres hij feitelijk verbleef. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gereageerd. Aangezien hij vóór 11 januari 2011 diende te reageren, was een telefonische reactie op 11 januari 2011 te laat. Het verkrijgen van duidelijkheid omtrent de verblijfplaats van appellant, zeker na de brand in en het onbewoonbaar zijn van zijn woning, is onmiskenbaar van belang voor de verlening van bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet binnen de hersteltermijn die duidelijkheid heeft kunnen verschaffen. Bovendien maakt de omstandigheid dat de case-manager van appellant wist van de brand en het gegeven dat appellant door diverse vrienden werd opgevangen, nog niet dat appellant daarom geen verdere inlichtingen aan het college hoefde te verschaffen over zijn verblijfplaats.
4.5. De Raad ziet, mede gelet op het feit dat appellant herhaaldelijk is uitgenodigd om duidelijkheid te verschaffen over zijn verblijfplaats, geen grond voor het oordeel dat de handelwijze van het college onzorgvuldig is geweest.
4.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en E.J. Govaers en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2012.