[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2010, 10/483 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
Datum uitspraak: 28 februari 2012
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Bakker.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft een relatie gehad met en gewoond in de woning van [H.]. Zij heeft een zoon uit een eerdere relatie, geboren [in] 1995. Na beëindiging van de relatie in 2001, zijn appellante en haar zoon met [H.] in zijn woning blijven wonen. Appellante heeft tot 1 september 2008 gewerkt.
1.2. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft het college de aanvraag van appellante van 5 maart 2009 om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder met ingang van 1 september 2008 afgewezen op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [H.]. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Op 23 juli 2009 heeft appellante weer een aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ingediend. Zij heeft daarbij vermeld dat zij alleen overdag in de woning van [H.] is en bij vriendinnen slaapt. Gevraagd naar de adressen heeft appellante verklaard dat zij deze van haar vrienden niet mag doorgeven. Daarop heeft het college de aanvraag bij besluit van 17 september 2009 afgewezen op de grond dat het recht op bijstand van appellante niet is vast te stellen omdat haar feitelijke verblijfplaats niet controleerbaar is.
1.4. Tijdens de hoorzitting van 12 november 2009 heeft appellante verklaard dat zij weer bij [H.] woont. Bij besluit van 15 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2009 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het college, onder verwijzing naar het besluit van 20 mei 2009, behalve dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, mede ten grondslag gelegd dat evenmin recht op bijstand bestaat omdat appellante en [H.] een gezamenlijke huishouding voeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college de aanvraag van appellante van 23 juli 2009 onder verwijzing naar het besluit van 20 mei 2009 heeft kunnen afwijzen, omdat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de aanvraag van 25 maart 2009.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De door de bestuursrechter te beoordelen periode bestrijkt in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het besluit op die aanvraag. Nu appellante in bezwaar heeft vermeld dat de situatie is veranderd en het college hier in het bestreden besluit ook een oordeel over heeft gegeven, zal in deze zaak de periode van 23 juli 2009 tot en met 15 december 2009, de datum van het bestreden besluit, beoordeeld worden.
4.2. Indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de belanghebbende een nieuwe aanvraag indient, gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB, 28 december 2010, LJN BO9541) op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.3. Appellante heeft ook in hoger beroep wel gesteld, maar niet aangetoond dat in de hier te beoordelen periode sprake was van een relevante wijziging in de omstandigheden. Zij heeft haar stelling dat zij bij vriendinnen logeerde en dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat zij weer een gezamenlijke huishouding voerde met [H.] niet met concrete, verifieerbare feiten onderbouwd door bijvoorbeeld de adressen waar zij verbleef te noemen. Het standpunt van appellante dat het college haar woonsituatie door middel van een huisbezoek had moeten vaststellen, wordt niet gevolgd, omdat het op de weg van appellante lag om aan te tonen dat zij bij de tweede aanvraag wel voldeed aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding echter niet van belang.
4.4. Voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals appellante in hoger beroep heeft verzocht, is geen ruimte omdat de WWB geen hardheidsclausule kent. Voor zover appellante met haar verzoek heeft beoogd om een beroep te doen op artikel 16, eerste lid, van de WWB kan dit niet slagen. Dit artikelonderdeel bevat de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan personen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden als omschreven in paragraaf 2.2, indien daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Appellante is echter niet uitgesloten van deze kring van rechthebbenden. Aan haar is bijstand geweigerd om andere redenen, namelijk omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met een ander die geacht kan worden over de middelen te beschikken om te voorzien in hun beider bestaan. Daarop ziet de uitzonderingsbepaling van artikel 16, eerste lid, van de WWB niet (CRvB 11 maart 2008, LJN BC7071).
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2012.