[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 november 2010, 10/804 (aangevallen uitspraak),
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 28 februari 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Appellante is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J. Hoiting.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 2 maart 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), tot 1 juni 2009 naar de norm voor gehuwden en vanaf die datum naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij staat ingeschreven op het adres [adres].
1.2. Naar aanleiding van een fraudemelding dat appellante en [L.] ([L.]) nog steeds samenwonen, heeft het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Noord & Oost Groningen (sociale recherche) een onderzoek ingesteld. In dit kader is onder meer de tipgever gehoord, zijn waarnemingen bij de woning van appellante verricht en is appellante verhoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 13 januari 2010.
1.3. De resultaten van dit onderzoek zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 10 februari 2010 de bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2009 in te trekken. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante vanaf 1 juni 2009 samenwoont met [L.] en dat zij daarom vanaf 1 juni 2009 tot en met 31 januari 2010 geen recht meer heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.4. Bij besluit van 21 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat zij maar negen weken vanaf half december 2009 heeft samengewoond en dat de rechercheurs haar tijdens het gesprek woorden in de mond hebben gelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting is tussen partijen uitsluitend in geschil vanaf welke datum er sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en [L.].
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de gedingstukken een toereikende feitelijke grondslag vormen voor het standpunt van het dagelijks bestuur dat appellante in de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 januari 2010 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [L.].
4.3. Daarbij komt doorslaggevende betekenis toe aan de gedetailleerde verklaring die appellante op 2 februari 2010 ten overstaan van de bijzonder controleurs Wiersema en Nieland heeft afgelegd. Appellante heeft onder meer het volgende verklaard: “Ik woon nog steeds samen met [L.] op mijn adres in [woonplaats]. Vanaf datum aanvraag WWB is hij na een ruzie wel eens een dag weggeweest maar het merendeel van de tijd vanaf 1 juni 2009 woonde hij gewoon bij mij en de kinderen. (…) Wij leven als man en vrouw. Wij slapen samen. We doen samen de boodschappen en we eten samen met de kinderen. De boodschappen betalen we vaak samen en soms om de beurt. (…) [L.] heeft een sleutel van de woning en kan komen en gaan wanneer hij maar wil. Overdag is [L.] wel eens weg, maar ’s avonds is hij altijd rond zes uur weer terug”. De stelling van appellante dat haar woorden in de mond zijn gelegd, acht de Raad niet aannemelijk, aangezien datgene wat appellante ter zitting desgevraagd heeft geantwoord in grote lijnen overeenstemt met de verklaring die zij eerder op 2 februari 2010 heeft afgelegd.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen moet het ervoor worden gehouden dat appellante in de gehele periode hier in geding, dus van 1 juni 2009 tot en met 31 januari 2010, een gezamenlijke huishouding met [L.] heeft gevoerd.
4.5. Het vorenstaande voert de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van de bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.