het college van burgemeester en wethouders van Groningen (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 september 2009, 09/279 (aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene),
Datum uitspraak: 28 februari 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.P. Groot, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader besluit van 5 oktober 2010 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Jalving. Betrokkene is niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 13 februari 2008 heeft betrokkene [B.V.] een volmacht gegeven om hem met ingang van 13 maart 2008 te vertegenwoordigen en zijn belangen te behartigen, voor zover deze betrekking hebben op zijn vermogensbestanddelen, analoog aan de wettelijke regels voor het beschermingsbewind meerderjarigen, voorts om kwijting te geven voor ontvangst van gelden of geldswaarden en bankboekingen te verrichten of te doen verrichten betreffende zijn bankrekening.
1.2. Sinds 12 maart 2008 ontvangt betrokkene van appellant algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande en een toeslag dak- en thuisloos van 12 % op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Bij besluit van 10 september 2008, voor zover van belang, heeft appellant de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand voor de kosten van het verzoek tot ondervolmachtstelling en voor de kosten van de volmacht over 2008 afgewezen.
1.4. Bij besluit van 10 maart 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 september 2008 ongegrond verklaard. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd niet heeft aangetoond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd niet zijn aangetoond.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat betrokkene de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet concreet genoeg heeft onderbouwd.
3.2. Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 5 oktober 2010 het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 september 2008 opnieuw ongegrond verklaard. Op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad dit nieuwe besluit mede in zijn beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3. Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich voordoen.
4.4. In dit geding gaat het om een afwijzende beslissing op een aanvraag. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Dat betekent dat betrokkene aannemelijk moet maken dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich voordoen.
4.5. Betrokkene heeft bij zijn aanvraag twee op de datum van ondertekening van de aanvraag gedateerde nota’s van [B.V.] gevoegd ter hoogte van € 69,02 (nota verzoek tot ondervolmachtstelling) en van € 388,24 (nota voor de kosten van volmacht over 2008). Aangezien het appellant niet duidelijk was welke werkzaamheden daadwerkelijk waren verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd gevraagd daadwerkelijk waren gemaakt, heeft hij betrokkene bij brief van 17 oktober 2008 om nadere informatie gevraagd. Daarop heeft betrokkene bij brief van 3 november 2008 geantwoord dat in april 2008 alle bij hem betrokken instanties zijn aangeschreven met het verzoek om de post naar [B.V.] te sturen en een opgave van hun vordering te doen toekomen zodat er meer inzicht in zijn financiën kon worden verkregen. De bij de brief van 3 november 2008 verstrekte informatie is onvoldoende om te kunnen vaststellen welke werkzaamheden zijn verricht. De in die brief vermelde gegevens zijn algemeen van aard. Onduidelijk blijft welke instanties zijn aangeschreven en hoeveel tijd dit heeft gekost. Verder roept de mededeling in die brief dat instanties om een opgave van hun vordering is gevraagd vraagtekens op. Betrokkene had immers bij zijn aanvraag om algemene bijstand van 12 maart 2008 opgegeven dat er, behoudens een rekening van [B.V.], geen schulden en betalingsachterstanden waren. Ook nadien heeft betrokkene niet inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden door [B.V.] zijn verricht.
4.6. Hetgeen onder 4.5 is overwogen brengt mee dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich voordoen. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4.7. Omdat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, heeft het besluit van 5 oktober 2010 geen grondslag meer. De Raad zal daarom ook dat besluit vernietigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 maart 2009 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 5 oktober 2010.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2012.