10/4366 WIA + 10/4423 WIA
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2010, 08/3711 (aangevallen uitspraak),
[B.V. 1], voorheen genaamd [B.V. 2], gevestigd te [vestigingsplaats] ([B.V. 1]),
Datum uitspraak: 22 februari 2012
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. P.J. de Rooij te Leusden.
Namens [B.V. 1] heeft mr. P.M. Smid, advocaat, een verweerschrift ingediend met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv en een schriftelijke uiteenzetting met betrekking tot het hoger beroep van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. Namens [B.V. 1] is [L.] verschenen, bijgestaan door mr. Smid. Appellant is niet verschenen.
1.1. Bij zijn beoordeling gaat de Raad uit van de in de aangevallen uitspraak vermelde feiten en omstandigheden. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is op 4 oktober 2005 uitgevallen voor zijn werkzaamheden. In oktober 2006 is hij gestart met een opleiding tot beveiliger. In mei 2007 is hem een hartinfarct overkomen. Blijkens het rapport van de arbodienst van 18 september 2007 achtte de bedrijfsarts appellant op dat moment in staat tot re-integratie.
1.3. Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het Uwv aan [B.V. 1] meegedeeld dat de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) 101 dagen te laat is ingediend en dat de periode van loondoorbetaling bij ziekte wordt verlengd tot 12 januari 2008. Bij besluit van 5 november 2007 heeft het Uwv aan [B.V. 1] meegedeeld dat de loondoorbetalingsplicht bij ziekte met 52 weken wordt verlengd, omdat bij de WIA-aanvraag geen compleet re-integratieverslag is overgelegd.
1.4. Op 12 december 2007 heeft [B.V. 1] verzocht de verlengde loondoorbetalingsplicht, ook wel genoemd de loonsanctie, te bekorten omdat [B.V. 1] de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen zou hebben hersteld. In het besluit van 31 januari 2008 stelt het Uwv zich op het standpunt dat de tekortkomingen nog niet zijn hersteld en dat er geen aanleiding is om de loonsanctie te bekorten. Aan het besluit van 31 januari 2008 ligt mede het rapport van de arbeidsdeskundige J. Sonneveld van 25 januari 2008 ten grondslag. In dit rapport schrijft Sonneveld dat er geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. Ten onrechte is re-integratie in het zogeheten tweede spoor (buiten het bedrijf van [B.V. 1]) ingezet, terwijl re-integratie in het eerste spoor (binnen het bedrijf van [B.V. 1]) onvoldoende is onderzocht.
1.5. Bij besluit van 6 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [B.V. 1] tegen het besluit van 31 januari 2008 ongegrond verklaard. In het bestreden besluit is vermeld dat in januari 2006 al is afgesproken dat appellant wordt omgeschoold tot beveiligingsmedewerker en dat er pas van een afgerond re-integratietraject kan worden gesproken indien [B.V. 1] aantoont dat er na de voltooide opleiding voldoende inspanningen zijn geleverd om appellant te plaatsen als beveiligingsmedewerker in of buiten het concern waarvan [B.V. 1] deel uit maakt.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van [B.V. 1] tegen het bestreden besluit gegrond verklaard.
2.2. Daartoe overwoog de rechtbank dat niet gebleken is dat [B.V. 1] in het tweede spoor tekort is geschoten. De re-integratie heeft vertraging opgelopen door de gezondheidsproblemen van appellant op en na 1 mei 2007 en door administratieve problemen met de verkrijging van een voor de stage van appellant benodigde politiepas. De inspanningen in het eerste spoor acht de rechtbank niet adequaat, maar dit leidt niet tot het oordeel dat [B.V. 1] onvoldoende inspanningen zou hebben verricht. De rechtbank acht van belang dat [B.V. 1] door de arbeidsdeskundige van het Uwv tot inspanningen in het eerste spoor is aangezet.
3.1. In hoger beroep betoogt het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van 21 september 2010 van bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit, dat [B.V. 1] kostbare tijd verloren heeft laten gaan bij het starten van de opleiding en bij het aanvragen van de politiepas. De opleiding, inclusief de vereiste stage, had lang voor 31 januari 2008 afgerond kunnen zijn. Appellant had voor die datum duurzaam herplaatst kunnen zijn.
3.2. Appellant neemt in hoger beroep het standpunt in dat de inspanningen van [B.V. 1] zowel in het eerste als het tweede spoor onvoldoende zijn. Volgens appellant is niet relevant dat de arbeidsdeskundige tot inspanningen in het eerste spoor heeft aangezet. De gezondheidsproblemen van appellant, die weliswaar een tijdelijke belemmering in de voortgang zouden kunnen vormen, doen evenmin ter zake. In het bijzonder had van [B.V. 1] tijdig en adequaat handelen met betrekking tot het verkrijgen van een politiepas verlangd mogen worden.
4.1. De Raad ziet aanleiding om als eerste het hoger beroep van het Uwv te beoordelen. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake was van een bevredigend resultaat per de datum in geding.
4.3. De Raad is van oordeel dat, ongeacht of de re-integratie-inspanningen van [B.V. 1] nu op het eerste spoor dan wel het tweede spoor gericht hadden moeten zijn, de omscholing van appellant tot beveiliger onvoldoende voortvarend is aangepakt. De noodzaak tot omscholing was al in januari 2006 duidelijk, gezien het rapport van arbeidsdeskundige W.D. Groen van 20 januari 2006. De opleiding is eerst in oktober 2006 is begonnen. De Raad is niet gebleken dat na afronding van het theoriegedeelte van de opleiding in februari 2007 direct is overgegaan tot het organiseren van de noodzakelijke stage, of dat daartoe pogingen zijn ondernomen toen appellant in de loop van september 2007 naar het oordeel van de bedrijfsarts voldoende was hersteld om re-integratie-activiteiten te verrichten. Mede gezien de omstandigheid dat het tijdig voltooien van de stage na afronding van het theoriegedeelte noodzakelijk is om appellant te kunnen herplaatsen als beveiliger, zoals [B.V. 1] zelf onder verwijzing naar artikel 7 van de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus en artikel 5 van de Regeling Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus ook heeft aangevoerd, bestond daar naar het oordeel van de Raad wel alle aanleiding toe.
4.4. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [B.V. 1] onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad acht voor dit verzuim geen deugdelijke grond aanwezig.
4.5. Dat de werkgever door het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 januari 2008 mogelijk in verwarring is gebracht over het einddoel van en de verantwoordelijkheid voor de re-integratie maakt dit niet anders, reeds omdat in dit geding de vraag voorligt of het Uwv mocht aannemen dat [B.V. 1] haar tekortkomingen op een eerdere datum (12 december 2007) had hersteld. De stelling van [B.V. 1] dat er naar aanleiding van eerdere contacten tussen [B.V. 1] en het Uwv (ook al) verwarring zou zijn ontstaan acht de Raad onvoldoende concreet en onvoldoende onderbouwd. Bovendien doet het er naar het oordeel van de Raad niet toe, zoals hiervoor onder 4.4. is overwogen, of appellant nu in het eerste of in het tweede spoor moet worden gere-integreerd als de vraag aan de orde is of [B.V. 1] voldoende spoed betracht heeft bij de omscholing van appellant.
4.6. Hetgeen [B.V. 1] in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd over het gebrek aan medewerking van appellant aan zijn re-integratie en administratieve verwikkelingen ná 31 januari 2008, wat daar verder ook van zij, kan de Raad evenmin tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden hebben zich immers eerst na de thans in geding zijnde datum voorgedaan, en hebben geen betrekking op de vraag of [B.V. 1] op die datum al voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en/of voor het achterwege laten daarvan een deugdelijke grond had.
4.7. Ook de vraag of het bestreden besluit in overeenstemming is met artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de Wet WIA, zoals deze bepaling vóór 1 januari 2008 luidde, beantwoordt de Raad bevestigend.
4.8. Uit het hiervoor onder 4.1 tot en met 4.7 overwogene vloeit voort dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hieruit volgt tevens dat het verzoek om schadevergoeding van [B.V. 1] moet worden afgewezen.
5. Bij deze stand van zaken behoeven de beroepsgronden van appellant geen afzonderlijke bespreking. Ook diens hoger beroep slaagt.
6. De Raad ziet geen gronden voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 6 november 2008 ongegrond;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012.
(get.) L. van Eijndthoven.