[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 oktober 2010, 10/1512 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 22 februari 2012
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Breevoort, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
1.1. De Raad verwijst voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar rubriek 2 van de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met vermelding van het volgende.
1.2. Appellante ontving sedert 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Nadat haar op 2 oktober 2007 een ongeval is overkomen, heeft appellante het Uwv verzocht haar WAO-uitkering na de voorgeschreven wachttijd met ingang van 30 oktober 2007 te verhogen vanwege toegenomen klachten als gevolg van whiplashletsel.
1.3. Bij besluit van 23 februari 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, appellante onder meer meegedeeld dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van 30 oktober 2007 minder is dan 15%, maar dat besloten is de WAO-uitkering eerst met ingang van 3 augustus 2008 in te trekken. Appellante heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit van 2 juni 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat geen uitvoering is gegeven aan bestreden besluit 1 en dat besloten is de intrekking van de WAO-uitkering te effectueren met ingang van 3 augustus 2010. Het Uwv heeft de rechtbank een afschrift van bestreden besluit 2 toegezonden onder mededeling dat appellante tegen bestreden besluit 2 bezwaar heeft gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht is tegen bestreden besluit 1 en ongegrond verklaard voor zover het gericht is tegen bestreden besluit 2. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv met bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 heeft gewijzigd. Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 wordt met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. Gesteld noch gebleken is dat appellante belang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit 1. De rechtbank heeft de juistheid van bestreden besluit 2 onderschreven.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit besluit anders dan bestreden besluit 2 mede betrekking had op de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2007. Appellante neemt voorts het standpunt in dat zij per 30 oktober 2007, respectievelijk per 3 augustus 2010 meer arbeidsongeschikt is dan door het Uwv is aangenomen. Gelet op de beschikbare medische gegevens, met name het rapport van het Neuro-Orthopaedisch Centrum (NOC) van 11 augustus 2011, is er gegronde reden voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2. Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het Uwv het onder 1.4 vermelde bezwaar van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het besluit van 19 oktober 2010 beroep ingesteld. Bij brief van 10 januari 2011 heeft de rechtbank een afschrift van het besluit van 19 oktober 2010 en het beroepschrift aan de Raad toegezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot het geding 10/6246 WAO
4.1. Het hoger beroep van appellante slaagt. Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv na medische en arbeidskundige beoordeling, vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 oktober 2007 minder dan 15% is, omdat zij geschikt wordt geacht voor het vervullen van passende functies. Uit oogpunt van zorgvuldigheid heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2007 gehandhaafd op 45 tot 55% en de intrekking eerst per een latere datum geëffectueerd. Appellante heeft in beroep verzocht bestreden besluit 1 te vernietigen omdat zij zich per 30 oktober 2007 toegenomen arbeidsongeschikt acht. Appellante heeft dan ook belang bij een beoordeling van bestreden besluit 1 voor zover dit ziet op het handhaven van de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2007 op 45 tot 55%. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Raad als volgt.
4.2. Met betrekking tot de medische grondslag van de schatting per 30 oktober 2007 heeft de Raad geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest, dan wel dat de uitkomst daarvan onjuist zou zijn. Uit hun rapporten volgt dat zij een volledig beeld hadden van de problematiek van appellante en dat zij de informatie van de behandelend sector bij hun (her)beoordeling hebben betrokken. De verzekeringsarts heeft na zijn onderzoek op 22 april 2008 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. In haar rapport van 2 februari 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat er door de verzekeringsarts meer nekbeperkingen zijn aangenomen, hoewel bij zijn lichamelijk onderzoek geen afwijkingen worden gevonden. De bezwaarverzekeringsarts vond enige lichte bewegingsbeperking naar links, doch zag geen aanleiding hiervoor een verdere beperking aan te geven. Van de geclaimde concentratie- en geheugenstoornissen is niet gebleken bij de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken. Ook bij het onderzoek van de revalidatiearts is dit niet terug te vinden als stoornis in de cognitie. Sinds het ongeval zijn er geen nieuwe medische gegevens ten aanzien van de onderrug naar voren gekomen. Van symptomen van de bekkeninstabiliteit is bij lichamelijk onderzoek geen sprake. Artrose aan de handen is niet aangetoond. Bij onderzoek zijn geen functiebeperkingen van de handen vast te stellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts de beperkingen juist in kaart heeft gebracht en dat er geen aanleiding is de FML te wijzigen. De in beroep overgelegde medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 26 juli 2010 besproken. Zij heeft geconcludeerd dat er geen medische reden is de beslissing te wijzigen.
4.3. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat en dat zij op medisch objectiveerbare gronden meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 7 september 2011, als reactie op het rapport van het NOC van 11 augustus 2011, waarin uiteen is gezet op welke punten de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid bezwaren ontmoet, als volgt overwogen:
"Betrokkene wordt beperkt geacht ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis, die terug te voeren zou zijn op ‘zwakte in de linker onderarm en een verminderde knijpkracht’. Mijns inziens zijn dit functionaliteiten, die bij het toetsenbord niet belemmerd werken.
Er lijkt geen reden om reiken links te beperken, daar ‘er geen heel duidelijke aanwijzingen zijn gevonden voor specifieke schouderproblematiek. Er is geen sprake van een beduidende functiebeperking’.
Wat betreft frequent buigen is het gewenst om aan te geven over welke buigingshoek we praten. Mijns inziens lijkt buigen tot 60 graden onbeperkt en lijkt alleen een beperking nodig voor frequent meer dan 90 graden buigen.
Frequent zware lasten hanteren kent 2 keuzes normaal of beperkt, geen sterk beperkt.
Daar de heupgewrichten normaal zijn is een beperking op zitten niet aannemelijk, bovendien kan betrokkene in een aangepaste stoel, die ondersteuning biedt ten aanzien van de scoliose normaal zitten. Daarbij is bij het zitten, vertreden inbegrepen.
Op grond van de lichte degeneratieve afwijkingen van de CWK en de milde functiebeperking, zie ik geen reden om betrokkene nog verder te beperken wat betreft het actieve gebruik van de nek. Punt 5.8 gaat overigens over het hoofd in een bepaalde stand.
Er is geen enkele reden om een psychiatrische expertise te verrichten, betrokkene is niet onder behandeling geweest de afgelopen jaren, er is geen psychisch beeld. Betrokkene claimt evenmin psychische klachten. Er wordt door de expertiseurs niet onderbouwd waarom zij een psychiatrische beoordeling wenselijk achten."
De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen aanleiding is om op medische gronden een andere beslissing te nemen. Het Uwv heeft deze conclusie onderschreven. De Raad volgt het Uwv hierin. Gelet op de vele, in dit geding aanwezige medische gegevens is naar het oordeel van de Raad het Uwv met de in de FML van
22 april 2008 opgenomen beperkingen in voldoende mate aan de voor appellante geldende mogelijkheden tegemoet gekomen. Het voorgaande betekent dat de Raad geen aanleiding ziet voor het benoemen van een deskundige.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde beperkingen per 30 oktober 2007 is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. In aanmerking genomen de diverse arbeidskundige rapporten is de Raad van oordeel dat een als toereikend aan te merken motivering is gegeven van de geschiktheid van appellante om de geselecteerde functies te vervullen.
4.5. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv bij bestreden besluit 1 met handhaving van de klasse 45 tot 55% per 30 oktober 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante niet heeft onderschat. Het beroep tegen bestreden besluit 1 dient ongegrond te worden verklaard.
Met betrekking tot geding 11/363 WAO
4.6. Appellante heeft, overeenkomstig de bezwaarclausule onder bestreden besluit 2, opnieuw een bezwaarschrift ingediend, waarna het Uwv bij het onder 3.2 vermelde besluit van 19 oktober 2010 op het bezwaar heeft beslist. De Raad is van oordeel dat partijen bestreden besluit 2 ten onrechte hebben beschouwd als een nieuw primair besluit. Het Uwv heeft zoals onder 1.4 vermeld met wijziging van bestreden besluit 1 bestreden besluit 2 genomen zonder daarbij geheel tegemoet te komen aan het bezwaar van appellante. Een dergelijk nieuw besluit op bezwaar maakt met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb deel uit van het geding in beroep en is dan ook terecht door de rechtbank in haar beoordeling betrokken. Het voorgaande betekent dat het besluit van 19 oktober 2010 moet worden vernietigd.
4.7. De Raad stelt vast dat aan bestreden besluit 2 het medisch oordeel ten grondslag ligt dat ten tijde van het onderzoek in maart 2010 de medische situatie niet evident anders was dan rond oktober 2007 en dat de beperkingen en de mogelijkheden van appellante sedertdien niet fundamenteel zijn veranderd. Op grond van de actuele belastbaarheid zijn (opnieuw) passende functies geduid. Ook de verdiensten in deze functies resulteren in een verlies van verdiencapaciteit van minder dan 15%. Met inachtneming van een uitlooptermijn heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante vervolgens met ingang van 3 augustus 2010 ingetrokken.
4.8. De Raad stelt verder vast dat appellante in hoger beroep met betrekking tot bestreden besluit 2 geen andere gronden heeft aangevoerd dan met betrekking tot bestreden besluit 1. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 ziet de Raad geen aanleiding het medisch oordeel dat aan bestreden besluit 2 ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Ook ten aanzien van bestreden besluit 2 komt de Raad tot de conclusie dat het Uwv de belastbaarheid van appellante niet heeft overschat. Voorts is de Raad van oordeel dat appellante, rekening houdend met de vastgestelde functionele mogelijkheden, in staat moet worden geacht om per 3 augustus 2010 de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De Raad komt evenals de rechtbank tot de conclusie dat bestreden besluit 2 in rechte stand kan houden.
5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal op € 1.748,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen bestreden
besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 19 oktober 2010;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.748,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.
(get.) L. van Eijndthoven.