ECLI:NL:CRVB:2012:BV6628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4919 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor administratieve ondersteuning in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand aan een betrokkene voor administratieve ondersteuning. De betrokkene had op 3 maart 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van administratieve ondersteuning. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, met het argument dat de betrokkene via een maatschappelijke instelling hulp van een vrijwilliger kon krijgen, wat zou betekenen dat er sprake was van een voorliggende voorziening.

De rechtbank Breda had echter in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de betrokkene recht had op bijzondere bijstand voor administratieve ondersteuning, en het college had daarop een nieuw besluit genomen waarin het de betrokkene bijzondere bijstand toekende voor twee uur per week tot een bedrag van € 30,-- per uur. De betrokkene was het niet eens met dit bedrag en stelde dat zij recht had op € 35,-- per uur.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet had aangetoond dat er voldoende vrijwilligers beschikbaar waren om de betrokkene te ondersteunen en dat de deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld had vastgesteld dat de betrokkene wekelijks zes uur ondersteuning nodig had. De Raad volgde het advies van de deskundige en oordeelde dat de toekenning van bijzondere bijstand voor zes uur per week tot een bedrag van € 30,-- per uur terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de hoger beroepen van het college en de betrokkene af.

Uitspraak

11/4919 WWB
11/5154 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene),
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 juli 2011, 10/2194 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het college
Datum uitspraak: 15 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft eveneens hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2011. Betrokkene is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Schapendonk.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 3 maart 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van administratieve ondersteuning. Bij brief van 11 maart 2010 heeft betrokkene haar aanvraag aangevuld en te kennen gegeven dat zij gedurende acht uur per week hulp nodig heeft bij haar administratie en dat de kosten hiervoor € 35,-- per uur bedragen.
1.2. Bij besluit van 6 mei 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het besluit van 31 maart 2010, waarbij deze aanvraag is afgewezen, gehandhaafd op de grond dat betrokkene via een maatschappelijke instelling hulp van een vrijwilliger kan krijgen om haar administratie bij te houden, zodat sprake is van een voorliggende voorziening.
1.3. Bij uitspraak van 14 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda het verzoek van betrokkene om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het college aan betrokkene bijzondere bijstand moet verstrekken voor de kosten van administratieve ondersteuning ten behoeve van het bijhouden van haar administratie voor twee uur per week met ingang van de datum waarop de uitspraak wordt gedaan totdat op het beroep is beslist.
1.4. Het college heeft op 12 augustus 2010, onder intrekking van bestreden besluit 1, een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen en het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2010 gegrond verklaard. Voorts heeft het college bij bestreden besluit 2 aan betrokkene bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van administratieve ondersteuning voor twee uur per week tot een bedrag van € 30,-- per uur voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, het besluit van 31 maart 2010 herroepen en bepaald dat het college aan betrokkene bijzondere bijstand toekent voor de kosten van administratieve ondersteuning tot een bedrag van € 30,-- per uur voor zes uren per week voor het kalenderjaar 2010. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in het geval van betrokkene geen sprake is van een voorliggende voorziening, omdat, zoals uit het besluit van 12 augustus 2010 blijkt, voor het bijhouden van de administratie van betrokkene geen vrijwilligers beschikbaar zijn. Voorts is uit onderzoek dat is verricht door een door de rechtbank aangewezen deskundige L. Verton, professional organizer, gebleken dat voor het bijhouden van de administratie van betrokkene wekelijks zes uur hulp nodig is.
3.1. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat bestreden besluit 2 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2010. De toekenning van de bijzondere bijstand voor twee uur per week tot een bedrag van € 30,-- per uur is derhalve uitsluitend gedaan in afwachting van de uitspraak in de beroepsprocedure. Tevens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat verschillende vrijwilligersorganisaties aan betrokkene passende ondersteuning kunnen bieden, zodat betrokkene geen recht heeft op bijzondere bijstand, omdat sprake is van een voorliggende voorziening. Voorts ontvangt betrokkene een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke begeleiding waarvan een gedeelte is gereserveerd voor administratieve ondersteuning.
3.2. Betrokkene heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat aan haar bijzondere bijstand moet worden toegekend tot een bedrag van € 35,-- per uur in plaats van het door de rechtbank toegekende bedrag van € 30,-- per uur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraagt te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.4. De Raad volgt niet het standpunt van het college, dat bestreden besluit 2 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2010 en dat daarom de toekenning van de bijzondere bijstand uitsluitend is gedaan in afwachting van de uitspraak in de beroepsprocedure. Deze bedoeling blijkt niet uit bestreden besluit 2 aangezien in dat besluit staat vermeld dat het college in de overwegingen van de voorzieningenrechter en de in de procedure naar voren gebrachte stukken aanleiding heeft gezien nader onderzoek te verrichten. Vervolgens heeft het college bepaald dat de kosten voor administratieve ondersteuning zich voordoen, dat deze kosten vanwege de beperkingen van betrokkene thans noodzakelijk zijn en dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college is bij bestreden besluit 2 dus teruggekomen van bestreden besluit 1 en heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de uitkomst van de beroepsprocedure.
4.5. Het college heeft in bestreden besluit 2 tevens overwogen dat momenteel geen vrijwilligers in Tilburg beschikbaar zijn die betrokkene kunnen ondersteunen bij het voeren van de administratie en dat een bedrag van maximaal € 30,-- per uur aan bijzondere bijstand betrokkene in staat stelt administratieve ondersteuning in te kopen. De stelling van het college dat sprake is van een voorliggende voorziening, omdat verschillende vrijwilligersorganisaties aan betrokkene passende ondersteuning bieden treft daarom geen doel. De stelling van het college dat een gedeelte van het pgb dat betrokkene ontvangt, is gereserveerd voor persoonlijke begeleiding voor hulp bij de administratie treft evenmin doel, reeds omdat het college deze stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd.
4.6. Uit het onderzoek van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige is gebleken dat voor administratieve ondersteuning van betrokkene wekelijks zes uur nodig is. De Raad ziet met de rechtbank aanleiding het advies van die deskundige te volgen. Het college heeft tegenover dit onderzoek niets anders gesteld dan dat onvoldoende is komen vast te staan dat betrokkene zelf niet in staat is om de administratie te doen en dat zij, gezien haar onvermogen meerdere handelingen tegelijk uit te voeren, haar administratie gefaseerd gedurende de week dient uit te voeren. Het college heeft dit standpunt verder op geen enkele wijze met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, zodat ook de Raad ervan uitgaat dat wekelijks zes uur administratieve ondersteuning nodig is.
4.7. Betrokkene heeft haar standpunt dat aan haar bijzondere bijstand tot een bedrag van € 35,-- per uur moet worden toegekend niet onderbouwd, zodat de Raad daaraan voorbij zal gaan. De Raad wijst er overigens nog op dat uit de door betrokkene overgelegde facturen over 2010 blijkt dat zij een bedrag van € 30,-- per uur heeft betaald voor administratieve ondersteuning.
4.8. Gezien het voorgaande is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht bijzondere bijstand aan betrokkene heeft toegekend voor de kosten van administratieve ondersteuning over het kalenderjaar 2010 tot een bedrag van € 30,-- per uur en voor zes uur per week.
4.9. Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het college een griffierecht van € 454,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD