ECLI:NL:CRVB:2012:BV6372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4304 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellante had eerder, op 2 juli 2010, een verzoek ingediend om vergoeding van schade als gevolg van deze overschrijding, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank Leeuwarden had in een eerdere uitspraak op 27 mei 2011 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante was van mening dat zij recht had op een hogere schadevergoeding, gebaseerd op nieuw ontwikkelde rechtspraak van de Raad, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzoek van appellante betrekking had op dezelfde overschrijding als waarover eerder was beslist in de uitspraak van 27 december 2007. De Raad bevestigde dat het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden het verzoek van appellante terecht had afgewezen, omdat er al onherroepelijk was beslist over de aanspraken van appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4304 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 mei 2011, 10/2398 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. van der Pol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 10 januari 2012. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft op 2 juli 2010 een verzoek gedaan om vergoeding van schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.1. Bij besluit van 14 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het college, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit tot afwijzing van het verzoek, op de grond dat op dit verzoek reeds onherroepelijk door de Raad is beslist bij uitspraak van
27 december 2007, LJN BC1724.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij is van mening dat zij recht heeft op meer schadevergoeding in verband met de door de Raad bij voornoemde uitspraak vastgestelde overschrijding, op basis van na die uitspraak tot stand gekomen rechtspraak van de Raad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het verzoek van appellante houdt verband met het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van het medicijn Xenical, dat heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van
27 december 2007. Daarbij is de gemeente Leeuwarden als gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn veroordeeld tot vergoeding van de door appellante geleden immateriële schade ten bedrage van € 500,--. Gelet op de door appellante aangevoerde gronden, heeft de Raad in die uitspraak uitsluitend een oordeel gegeven over het aandeel van het bestuursorgaan in de lange duur van de procedure.
4.2. Het nu in geding zijnde verzoek ziet op dezelfde overschrijding als waarover door de Raad is beslist in de uitspraak van 27 december 2007.
4.3. Bij de in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de Raad van 27 december 2007 is beslist over de aanspraken van appellante over de vergoeding van schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan. Het herhaalde verzoek van appellante om toekenning van een hogere schadevergoeding vanwege nieuw ontwikkelde rechtspraak van de Raad, mocht het college onder verwijzing naar die uitspraak dan ook afwijzen.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) V.C. Hartkamp.
HD