ECLI:NL:CRVB:2012:BV6251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4079 WWB-W + 10/5083 WWB-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 14 februari 2012, werd een verzoek om wraking van rechter mr. R.H.M. Roelofs afgewezen. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de behandeling van zijn hoger beroep op 24 januari 2012. Tijdens de zitting had verzoeker verschillende feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens hem zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. Hij stelde dat de rechter verkeerde onderwerpen had aangesneden, hem niet voldoende aan het woord had gelaten, en dat er geen onderscheid was gemaakt tussen de rekening van een stichting en die van een natuurlijk persoon. Ook werd gesteld dat niet alle opmerkingen van verzoeker in het proces-verbaal waren opgenomen en dat er in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens was gehandeld.

De Raad beoordeelde het verzoek en concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De enkele omstandigheid dat de rechter verzoeker niet de gelegenheid had gegeven om te spreken of dat hij bepaalde vragen niet had gesteld, was niet voldoende om te spreken van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid. De Raad benadrukte dat wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen, en dat de handelwijze van de voorzitter van de kamer niet als wrakingsgrond kan worden aangemerkt. Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/4079 WWB-W
10/5083 WWB-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
BESLISSING
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (verzoeker),
Datum beslissing: 14 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij faxbericht van 24 januari 2012 een verzoek om wraking van mr. R.H.M. Roelofs (rechter) ingediend.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de Raad van 7 februari 2012, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.A. Bosch, advocaat.
II. OVERWEGINGEN
1.1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2. Het verzoek om wraking is ingediend naar aanleiding van de behandeling van een door verzoeker ingesteld hoger beroep ter zitting van 24 januari 2012 en richt zich tegen de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer van de Raad.
1.3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking, zoals nader toegelicht ter zitting van 7 februari 2012, een aantal feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd welke volgens hem duidelijk blijk geven van vooringenomenheid van de rechter. Daarbij heeft hij - kort samengevat - gewezen op de navolgende feiten en omstandigheden:
- dat de rechter de verkeerde onderwerpen naar voren heeft gebracht, dat hij niet de vragen heeft gesteld die nodig waren en heeft verzuimd om de feiten met verzoeker door te nemen, waardoor sprake is geweest van een onjuiste behandeling van zijn zaken;
- dat de rechter verzoeker niet heeft laten spreken, althans slechts zeer beperkt aan het woord heeft gelaten en dat verzoeker in de laatste termijn niet in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren;
- dat de rechter heeft geweigerd om verzoeker vragen aan het bestuursorgaan te laten stellen;
- dat de rechter geen onderscheid kon maken tussen de rekening van een stichting en van een natuurlijk persoon;
- dat in het proces-verbaal niet alle opmerkingen van verzoeker zijn terug te vinden;
- dat in strijd met de artikelen 8 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is gehandeld.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. In het verzoek tot wraking zijn de laatste twee door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden, welke zien op het proces-verbaal en het EVRM, niet tegelijk met de ander genoemde feiten en omstandigheden voorgedragen. Nu deze pas ter zitting aan de orde zijn gesteld, wordt hetgeen verzoeker hierover heeft aangevoerd gelet op het bepaalde in artikel 8:16, derde lid, van de Awb buiten beschouwing gelaten.
2.2. De overige door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden hebben alle betrekking op de gang van zaken tijdens de zitting van 24 januari 2012 en zien op procedurele beslissingen dan wel beslissingen ten aanzien van het verloop van de zitting. Ingevolge vaste rechtspraak is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissingen blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Daarnaast dient een wrakingsgrond gelegen te zijn in feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter wiens of rechtens wier wraking is verzocht. De handelwijze van de voorzitter van een kamer die een zaak heeft behandeld, kan niet als een dergelijk feit of omstandigheid worden aangemerkt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter aan het begin van de behandeling de orde en de gang van zaken ter zitting met partijen heeft besproken en heeft aangegeven dat hij ervan uitgaat dat in eerste instantie mr. Bosch namens verzoeker het woord zal voeren en dat als verzoeker daaraan nog iets wil toevoegen (binnen het kader van deze beroepszaken) dit dan kan. Tijdens de zitting is aan partijen nogmaals het toetsingskader uiteen gezet en is aangegeven dat de bestuursrechter zich dient te beperken tot de vraag of sprake is van nova. Hieruit kan niet de schijn van partijdigheid worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat de rechter geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om op een gegeven moment iets te mogen zeggen of naar het oordeel van verzoeker een verkeerd onderwerp aansnijdt, vormt geen zwaarwegende aanwijzing dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is. Dat de rechter het onderscheid niet wist tussen de rekening van een stichting of van een natuurlijk persoon, wat daar van ook zij, brengt evenmin met zich dat sprake is van vooringenomenheid dan wel dat verzoekers vrees voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd.
3. Uit het gestelde in 2.1 en 2.2 volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J. Govaers en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD