ECLI:NL:CRVB:2012:BV5418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4037 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhuiskostenvergoeding op basis van ondeugdelijke motivering en medisch gefundeerde beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de weigering van een verhuiskostenvergoeding aan betrokkene en zijn echtgenote. De Raad heeft vastgesteld dat het College niet in staat is geweest aannemelijk te maken dat er in de oude woning geen medisch gefundeerde beperkingen waren die het normale gebruik van de woning belemmerden. Dit volgde uit een eerdere tussenuitspraak waarin het College was opgedragen om het gebrek in hun besluit te herstellen.

Het College had in een rapportage aangegeven dat de verhuizing van betrokkene en zijn echtgenote niet was ingegeven door medische redenen, maar om dichter bij hun zoon te wonen. Echter, betrokkene heeft medische verklaringen overgelegd die aantonen dat hij en zijn echtgenote wel degelijk beperkingen ondervonden bij het gebruik van hun oude woning. De Raad oordeelt dat de conclusie van de medisch adviseur van het College onvoldoende gemotiveerd is en dat de eerdere weigering van de verhuiskostenvergoeding onterecht was.

De Raad heeft het College opgedragen om een nieuw besluit te nemen waarin aan betrokkene een verhuis- en herinrichtingsvergoeding wordt toegekend. Tevens is het College veroordeeld tot schadevergoeding aan betrokkene wegens de vertraagde uitbetaling van de vergoeding, met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2008. De proceskosten van betrokkene zijn begroot op € 483,--, en het College moet een griffierecht van € 447,-- betalen.

Uitspraak

09/4037 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2009, 08/5874 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. I. Winia, werkzaam bij SRK, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde. Betrokkene is niet verschenen.
Bij tussenuitspraak van de Raad van 11 mei 2011, LJN BQ6485, heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van 13 november 2008 niet in stand kan blijven. Appellant is opgedragen het gebrek in dat besluit te herstellen.
Appellant heeft de Raad bij brief van 3 augustus 2011 bericht over de wijze waarop hij aan die opdracht uitvoering heeft gegeven.
Namens betrokkene is op 10 oktober 2011 een reactie ingezonden. Op verzoek van de Raad heeft betrokkene medische verklaringen ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat naar zijn tussenuitspraak van 11 mei 2011.
2. Bij de tussenuitspraak van 11 mei 2011 heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van 13 november 2008 op een ondeugdelijke motivering berust. Appellant is opgedragen vast te stellen, welke met het oog op de gevraagde woonvoorziening, een verhuiskostenvergoeding, relevante beperkingen betrokkene en zijn echtgenote ten tijde van belang hadden en welke belemmeringen betrokkene en zijn echtgenote daardoor ondervonden bij het normale gebruik van de oude woning. Appellant diende zich in dat verband te beraden of - zonder huisbezoek aan de oude woning - de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de gevraagde voorziening kon worden vastgesteld. Vervolgens diende appellant te beoordelen of de aanvraag van betrokkene kon worden gehonoreerd.
3. Appellant heeft de Raad bij brief van 3 augustus 2011 bericht dat uit onderzoek door de medisch adviseur P. van Kempen, verbonden aan MO-zaak, team Velp, is gebleken dat betrokkene en zijn echtgenote niet om redenen gelegen in beperkingen ten aanzien van het normale gebruik van hun woning zijn verhuisd naar de nieuwe woning. Ten tijde in geding waren er bij betrokkene geen klachten van belang. Bij zijn echtgenote was wel sprake van knieklachten en kortademigheid, maar die belemmerden haar niet bij het normale gebruik van de woning. De verhuizing zou hebben plaatsgevonden om dichter bij de zoon te kunnen wonen. Appellant stelt zich op het standpunt onder die omstandigheden niet bevoegd te zijn om een Wmo-voorziening te verstrekken.
4. Namens betrokkene is op 10 oktober 2011 een reactie ingezonden. Betrokkene zegt in de periode voor de verhuizing erg ziek te zijn geweest van een operatie in verband met prostaatkanker. Tevens had hij hartklachten, waarvoor hij na die tijd een hartoperatie (vier omleidingen) heeft ondergaan. De echtgenote van betrokkene had eveneens hartklachten, in verband waarmee zij benauwdheidsklachten ondervond. Ook zij is enige tijd na de verhuizing aan het hart geopereerd (drie omleidingen en een nieuwe hartklep.) Tevens is bij haar sprake van astma/bronchitis en kon zij ten gevolge van een niet goed functionerende knieprothese niet goed traplopen. Rond de oude woning ondervond zij belemmeringen bij het bereiken ervan omdat die in de heuvels is gelegen. Betrokkene heeft een verklaring van huisarts S.A.J. Sluijmers d.d. 17 oktober 2011 ingezonden waarin staat dat echtgenote van appellant ten gevolge van forse knieproblemen is verhuisd naar [woonplaats].
5. De Raad stelt vast dat tussen partijen in geschil is of betrokkene en zijn echtgenote in de periode voor de aanvraag van de verhuiskostenvergoeding medisch gefundeerde beperkingen ondervonden bij het normale gebruik van hun woning. De Raad overweegt daarover het volgende.
6. De Raad stelt vast dat in de rapportage van Van Kempen staat te lezen dat de echtgenote van betrokkene als belangrijkste klachten kortademigheid en knieklachten heeft aangegeven en dat daarover bij haar behandelend huisarts informatie is opgevraagd en verkregen. De Raad treft deze opgevraagde informatie niet aan in het dossier, maar wel de verklaring van de huisarts van betrokkene en zijn echtgenote van 17 oktober 2011 dat sprake is van “forse” knieklachten. De Raad stelt verder vast dat betrokkene heeft gesteld beperkingen te ondervinden na een operatie wegens prostaatklachten en dat hij hartklachten had, waarvoor hij nadien geopereerd is, zonder dat de medisch adviseur van appellant daarop is ingegaan. Onder deze omstandigheden acht de Raad de conclusie van medisch adviseur Van Kempen dat bij betrokkene geen sprake is van klachten van belang en dat de klachten van zijn echtgenote niet zodanig zijn dat zij belemmeringen zou ondervinden bij het normale gebruik van de woning, c.q. niet in staat zou zijn om trappen te lopen, onvoldoende gemotiveerd.
7. Met het vorenstaande is gegeven dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat in de oude woning geen medisch gefundeerde beperkingen werden ondervonden die het normale gebruik van de woning belemmeren. Dit betekent dat aan betrokkene en zijn echtgenote ten onrechte een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding is onthouden. Nu de Raad onvoldoende gegevens heeft om zelf het bedrag van de verhuis- en herinrichtingsvergoeding te kunnen vaststellen, zal hij appellant opdragen een nieuw besluit te nemen waarin aan betrokkene een verhuis- en herinrichtingsvergoeding wordt toegekend, waarvan de hoogte is bepaald overeenkomstig hetgeen daarover in het bepaalde bij en krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2008 is geregeld.
8. Ten aanzien van het in beroep door betrokkene gedane verzoek om vergoeding van schade overweegt de Raad dat met het voorgaande is gegeven dat betrokkene als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 25 augustus 2008 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van een verhuis- en herinrichtingsvergoeding. Op appellant berust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De eerste dag waarop over het niet tijd betaalbaar gestelde bedrag wettelijke rente is verschuldigd, wordt gesteld op 25 augustus 2008, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
9. Op grond van het voorgaande en de overwegingen van de tussenuitspraak komt de Raad tot de onder III vermelde beslissing.
10. De Raad ziet tevens aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 483,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover appellant is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
Draagt appellant op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt appellant tot vergoeding van schade overeenkomstig hetgeen overwogen is in rechtsoverweging 8;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 483,--;
Heft van appellant een griffierecht ten bedrage van € 447,--
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en N.J van Vulpen-Grootjans en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. de Jong.
IJ