ECLI:NL:CRVB:2012:BV2664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2314 WAO-T + 10/2423 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening en intrekking WAO-uitkering met betrekking tot psychische klachten

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 25 januari 2012, wordt de herziening en intrekking van een WAO-uitkering van betrokkene besproken. Betrokkene, die psychische klachten heeft, had eerder een uitkering ontvangen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering was herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% per 29 december 2008. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in een later besluit, op 22 april 2009, de uitkering per 1 juni 2009 ingetrokken, omdat betrokkene minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusies niet helder en overtuigend had onderbouwd, vooral met betrekking tot de beperkingen van betrokkene in de ochtenduren. De Raad heeft vervolgens een deskundige benoemd, psychiater dr. E. van Duijn, die concludeerde dat betrokkene niet in staat is om gedurende een volledige werkweek van 8 uur per dag en 40 uur per week te werken.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige doorgaans gevolgd wordt, tenzij er feiten zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige en op basis daarvan een nieuw besluit te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van betrokkene en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de bevindingen van de deskundige.

Uitspraak

10/2314 WAO-T en 10/2423 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene] wonende te [woonplaats] (betrokkene)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 maart 2010, 09/3799 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. Th.T.M. van Hemert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het Uwv is hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
Bij brief van 26 oktober 2010 heeft mr. M. van Olffen, advocaat, zich gesteld als nieuwe gemachtigde van betrokkene.
De Raad heeft psychiater dr. E. van Duijn als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 2 maart 2011 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op het verslag van de deskundige.
De deskundige heeft bij brief van 1 juni 2011 zijn zienswijze naar aanleiding van de reacties van partijen gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011, waar betrokkene is verschenen met mr. Van Olffen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bar.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Aan betrokkene is vanwege psychische klachten een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 24 november 2008 is deze WAO-uitkering met ingang van 29 december 2008 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Betrokkene heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
1.3. Bij besluit van 22 april 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard en bepaald dat de uitkering van betrokkene per 1 juni 2009 wordt ingetrokken, op de grond dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts G.K. Hebly en de bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringarts zijn conclusie dat de beperkingen van betrokkene, behoudens het inzicht in eigen kunnen, het afbreukrisico en het nemen van initiatief, correct in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) staan weergegeven, niet helder, niet inzichtelijk en niet overtuigend heeft onderbouwd. Het komt de rechtbank met name vreemd voor dat in het geval van betrokkene geen urenbeperking aan de orde is. De rechtbank heeft uit de bewoordingen van de bezwaarverzekeringsarts niets anders kunnen concluderen dan dat het klachtenpatroon van betrokkene haar in de ochtend dusdanig beperkt, dat te betwijfelen valt of zij de eerste twee uren van de werkdag werkzaamheden kan verrichten.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat bij de primaire besluitvorming van een onjuist (te hoog) maatmanloon is uitgegaan. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage herberekend aan de hand van het correcte maatmanloon, hetgeen heeft geleid tot de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene per 1 juni 2009. De rechtbank heeft onvoldoende grond gezien om het besluit in verband hiermee voor onjuist te houden.
3.1. Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat haar beperkingen door het Uwv niet goed zijn ingeschat en verzocht een deskundige te benoemen. Voorts heeft zij aangevoerd dat bij de intrekking van haar uitkering een uitlooptermijn van twee maanden in acht had moeten worden genomen en dat zij in een nadeliger positie is gekomen als gevolg van het feit dat zij in bezwaar is gekomen tegen het besluit van 24 november 2008.
3.2. Het Uwv heeft zijn hoger beroep gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de conclusie van de bezwaarverzekeringarts niet helder, inzichtelijk en overtuigend is onderbouwd en dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
4. De Raad, oordelend over hetgeen partijen tegen de aangevallen uitspraak hebben aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Bezwaarverzekeringarts Hebly concludeert in zijn rapport van 6 maart 2009 dat voor een urenbeperking geen termen zijn, maar dat er sprake is van een klachtenpatroon waarbij in de eerste uren van de dag beperkingen overheersen en pas daarna de mogelijkheden meer kansen krijgen. In de FML van 6 maart 2009 is als toelichting bij item 6 ‘werktijden’ vermeld:
“de eerste 2 uren van de normale werkdag overheersen beperkingen en is de effectiviteit in arbeid, zeker in het begin, minder. Later op de dag is het beter.”
De uitleg die is gegeven in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 april 2009, naar aanleiding van overleg met de bewaarverzekeringsarts; “dat, indien de geduide functies voldoende afgestemd zijn op alle overige beperkingen in de FML van belanghebbende in die functies een normale prestatie verwacht mag worden, ook in de beginuren…” is naar het oordeel van de Raad een onaanvaardbare relativering van de beperkingen die volgens de bezwaarverzekeringsarts aan het begin van een werkdag bestaan. De toelichting van de bewaarverzekeringsarts in zijn rapport van 8 februari 2010 brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel.
4.2. De door de Raad benoemde deskundige dr. Van Duijn heeft in zijn rapport van 2 maart 2011 aangegeven dat naar zijn mening bij betrokkene sprake is van een dystyme stoornis met een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en dwangmatige trekken, zowel ten tijde van het door hem uitgevoerde onderzoek als op de data in geding, te weten 29 december 2008 en 1 juni 2009. Hij kan zich niet verenigen met de door het Uwv vastgestelde beperkingen met name is betrokkene niet in staat tot werken gedurende een volledige werkweek van 8 uur per dag en 40 uur per week.
4.3. De deskundige heeft in de reacties van partijen geen aanleiding gezien zijn oordeel te wijzigen.
4.4. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De deskundige heeft in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet dat betrokkene meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, met name op het item werktijden. Hetgeen door bezwaarverzekeringsarts Hebly is aangevoerd tegen het rapport van de deskundige brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag.
5. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige en op basis van de aldus bijgestelde grondslag een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene.
III.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M. Greebe en
J.J.T. van den Corput en als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) I.J. Penning.
TM