ECLI:NL:CRVB:2012:BV2545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2182 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan betrokkene, die als algemeen medewerker in de bouw werkzaam was en op 22 juni 2005 uitviel door een hartinfarct en psychische klachten. Betrokkene heeft op 1 juni 2007 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aanvankelijk werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 50%. Na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 80-100%, maar de rechtbank Amsterdam vernietigde dit besluit en droeg de appellant op een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat betrokkene, mits hij zich aan de behandelvoorschriften houdt, binnen een jaar na de datum in geding verbeteringen van zijn klachten en functionele mogelijkheden kon verwachten. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwing had voor het bestreden besluit en dat er geen medische informatie was overgelegd door betrokkene die zijn standpunt van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid kon onderbouwen.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.

Uitspraak

11/2182 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2011, 10/1761 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend door mr. D. Gürses, advocaat.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen met zijn gemachtigde mr. Gürses.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Betrokkene was werkzaam als algemeen medewerker in de bouw. Hij is voor dat werk op 22 juni 2005 uitgevallen vanwege een hartinfarct gevolgd door psychische klachten, een verhoogde bloeddruk, suikerziekte en slaapproblemen.
1.3. Op 1 juni 2007 heeft betrokkene een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 29 juni 2007 is aan hem op grond van artikel 54 van de Wet WIA per 19 juni 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50%.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2008 heeft appellant betrokkene per 19 juni 2007 op arbeidskundige gronden volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht en aan betrokkene een WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% toegekend. Appellant heeft dit besluit gebaseerd op een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge van 19 maart 2008, die betrokkene heeft onderzocht op het spreekuur na afloop van de hoorzitting, het dossier heeft bestudeerd en informatie van de behandelend sector heeft betrokken bij haar onderzoek. Op grond van haar bevindingen heeft zij de Functionele Mogelijkheden Lijst aangepast. Op basis van de aangepaste FML konden door de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende passende functies worden geduid. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen van betrokkene heeft appellant zijn besluit gebaseerd op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst, die dossieronderzoek heeft verricht.
1.5. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 januari 2010 het besluit van 7 juli 2008 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe is overwogen dat in de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Hulst onvoldoende steun is te vinden voor het standpunt van appellant dat er per 19 juni 2007 een redelijke verwachting was dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden.
1.6. Appellant heeft in de uitspraak van de rechtbank berust en op 25 maart 2010 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit), waarbij het bezwaar van betrokkene wederom ongegrond is verklaard. Appellant heeft dit besluit wat betreft de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen van betrokkene doen berusten op een beoordeling door bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge, die op 24 maart 2010 nader heeft gerapporteerd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
2.2. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bevindingen van bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge gebaseerd op haar onderzoek van betrokkene tijdens de hoorzitting op 14 januari 2008 en de door haar betrokken informatie van de behandelende medici onvoldoende grondslag bieden voor de stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat er een redelijke of goede verwachting is dat de belastbaarheid van betrokkene in het eerstkomende jaar na 19 juni 2007 zal verbeteren.
3. Appellant heeft (samengevat) in hoger beroep gesteld dat het ontbreken van de duurzaamheid wel afdoende is onderbouwd en heeft daartoe een nader rapport van bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge overgelegd van 5 april 2011.
4. De Raad, oordelend over hetgeen tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 19 juni 2007 moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) in plaats van een WGA-uitkering.
4.2. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, LJN BH1896, geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4. Bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge heeft haar rapportage van 24 maart 2010, welke ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, mede gebaseerd op haar onderzoek tijdens de hoorzitting op 14 januari 2008 en de beschikbare informatie van de behandelende medici, te weten huisarts De Vries, de neurologen Vanneste en Weinstein, de psychiater Van Aalst, de cardioloog Nijland en de longarts Jie. Zij heeft op basis van haar bevindingen in haar rapportage vastgesteld dat de beperkingen van betrokkene in belangrijke mate voortvloeien uit een slaapstoornis, die door adequaat gebruik van het CPAP apparaat op niet al te lange termijn verbetering van betrokkenes psychische en lichamelijke klachten zal geven. Daarbij kunnen de psychische klachten verbeteren als betrokkene zich consequent onder behandeling stelt.
4.5. De Raad stelt vast dat uit de beschikbare medische informatie van de neuroloog Vanneste en longarts Jie blijkt dat bij betrokkene in 2007 de diagnose obstructief slaapapneu syndroom is gesteld en dat behandeling is gestart middels een proefplaatsing van een CPAP. De psychiater Van Aalst heeft op 21 september 2007 verklaard dat betrokkene na een intake-gesprek niet meer op de gemaakte afspraken is verschenen en dat de behandeling is afgesloten zonder medicatie. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge uit deze informatie, in samenhang met haar bevindingen uit eigen onderzoek heeft kunnen concluderen dat als betrokkene zich aan de behandelvoorschriften houdt, binnen een jaar na de datum in geding verbeteringen van de klachten en daarmee van de functionele mogelijkheden van betrokkene verwacht kon worden. De Raad acht dit een voldoende concrete en deugdelijke onderbouwing voor het bestreden besluit.
4.6. De Raad stelt vast dat door betrokkene in beroep en hoger beroep geen medische informatie is overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat bij hem sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.7. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak vernietigd te worden. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskosten veroordeling op grond van
artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E. Heemsbergen.
TM