ECLI:NL:CRVB:2012:BV2541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4204 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking WAO-uitkering en medische grondslag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 1 februari 2012, wordt de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene besproken. Betrokkene, die in 1997 een uitkering ontving vanwege beperkingen door hepatitus-A en trombose, had in 2005 een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd gesteld dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Betrokkene ging hiertegen in bezwaar, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad benoemde dr. J.A. van der Vliet als deskundige om de medische situatie van betrokkene te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid niet juist was en dat een werkurenbeperking tot vier uur per dag het maximaal haalbare was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een onvoldoende medische grondslag berustte en dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden. De Raad droeg het Uwv op om de medische grondslag van het bestreden besluit te herzien en een nieuw besluit te nemen op basis van de bevindingen van de deskundige.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het bestuursrecht en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de bevindingen van ingeschakelde deskundigen. De Raad bevestigde dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 februari 2012.

Uitspraak

09/4204 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2009, 05/1257 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 20 augustus 2009 heeft appellant nadere stukken ingediend.
Bij brief van 13 november 2009 heeft appellant rapportages overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink en van de orthopedisch chirurg
dr. C.M.T. Plasmans.
Na behandeling ter zitting op 10 november 2010, waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. F. Steeman en bezwaarverzekeringsarts De Vink en waar betrokkene niet is verschenen, heeft de Raad geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft in verband hiermee het onderzoek heropend.
De Raad heeft de vaatchirurg dr. J.A. van der Vliet als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 5 juli 2011 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Appellant heeft gereageerd op het verslag van de deskundige.
De deskundige heeft bij brief, ingekomen bij de Raad op 19 september 2011 zijn zienswijze naar aanleiding van de reactie van appellant gegeven.
Appellant heeft bij brief van 23 september 2011 nogmaals gereageerd op het verslag van de deskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. Steeman. Betrokkene is verschenen bij haar gemachtigde, mr. B.P. Kuhn, advocaat.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Aan betrokkene is op grond van beperkingen vanwege hepatitus-A en trombose (post-trombotisch syndroom) in het linkerbeen in 1997 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 8 december 2004 is deze WAO-uitkering met ingang van 4 februari 2005 ingetrokken op de grond dat betrokkene per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Betrokkene heeft in bezwaar aangevoerd dat zij meer beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts. In verband met de toename van haar klachten gedurende de dag dient een urenbeperking te worden aangenomen en er is onvoldoende rekening gehouden met noodzakelijke afwisseling van houding, staan en lopen.
1.3. Bij besluit van 2 mei 2005 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Appellant heeft dit besluit gebaseerd op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts W. Ruitenberg, die daarbij informatie van de behandelende medici heeft betrokken, en de bezwaararbeidsdeskundige
J.H. van der Zijden.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
2.2. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de adviezen van de door haar als deskundigen ingeschakelde vaatchirurg E.F.C. Duponselle en de revalidatiearts W. Hokken, die beide een arbeidsurenbeperking tot vier uur per dag aangewezen achtten. De rechtbank heeft in hetgeen de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven geen grond gezien om het oordeel van met name de deskundige Hokken niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige een zorgvuldig onderzoek verricht en voldoende gemotiveerd dat er in het geval van betrokkene sprake is van een consistent geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps waaruit beperkingen voortvloeien.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen de functionele mogelijkheden van betrokkene per 4 februari 2005 hebben onderschat en dat zij hun oordelen in onvoldoende mate hebben onderbouwd, zodat de rechtbank die oordelen niet had kunnen volgen.
4. De Raad, oordelend over hetgeen tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De bezwaarverzekeringsarts De Vink heeft in zijn rapportage van 12 augustus 2009 betoogd dat er gelet op de aanwezige restpathologie geen sprake is van een consistent geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps die een urenbeperking kan rechtvaardigen.
4.2. De door de bezwaarverzekeringsarts De Vink ingeschakelde deskundige orthopedisch chirurg dr. Plasmans heeft een dossieronderzoek verricht en in zijn rapportage van 20 oktober 2009 aangegeven dat de problematiek bij betrokkene speelt op een ander vakgebied dan de orthopedie en geadviseerd om een tweede mening op vaatchirurgisch vakgebied te verkrijgen.
4.3. De door de Raad benoemde deskundige vaatchirurg dr. Van der Vliet heeft betrokkene onderzocht, aanvullend vaatonderzoek verricht, inlichtingen ingewonnen bij de behandelend specialist en kennis genomen van de gedingstukken. In zijn rapport van 5 juli 2011 heeft hij vermeld dat bij betrokkene, ook ten tijde van de datum in geding, sprake is van een posttrombotisch syndroom van het linker been met een score op de Villalta scale van 9 (mild) en op de CEAPS scale van 3 (moderate). Er is sprake van een licht oedeem van het gehele linkerbeen en een ernstig gestoorde veneuze pompfunctie in het linkerbeen. Hij kan zich niet verenigen met de door appellant vastgestelde belastbaarheid. Het klachtenpatroon van betrokkene met stuwingsverschijnselen van het linkerbeen in combinatie met aanwijzingen op basis van verricht onderzoek voor een verstoorde veneuze afvloed maken aannemelijk dat frequente werkonderbrekingen bij betrokkene onontkoombaar zijn. Een werkurenbeperking tot vier uur per dag lijkt de deskundige maximaal haalbaar. De inschatting van de beperkte belastbaarheid is zowel gebaseerd op de anamnese als de bevindingen bij het non-invasieve vaatonderzoek.
4.4. De deskundige heeft naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts De Vink op zijn bevindingen nog een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de geadviseerde urenbeperking tot vier uur per dag.
4.5. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De deskundige heeft in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet dat betrokkene meer beperkt is dan door appellant is aangenomen, met name op het item werktijden. Hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts De Vink is aangevoerd tegen het rapport van de deskundige brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag.
5. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid van de Beroepswet appellant op te dragen de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige en op basis van de aldus bijgestelde grondslag een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E. Heemsbergen.
TM