[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 oktober 2010, 10/1047 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 1 februari 2012
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 21 december 2011, waar partijen met kennisgeving niet zijn verschenen.
1. Voor de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 12 november 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat appellante met ingang van 2 december 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij de aan dit besluit voorafgaande onderzoeken door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn de beperkingen van appellante in verband met haar rugklachten en psychische klachten vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en is een drietal functies geselecteerd die voor appellante geschikt worden geacht.
2.2. Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 november 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gezien appellante ook beperkt te achten ten aanzien van beroepsmatig rijden en wisselende diensten. Tevens is in verband met het feit dat appellante slecht Nederlands spreekt en geen Nederlands kan lezen en schrijven een beperking aangenomen op het item 2.12.6 van de uiteindelijk op 19 maart 2010 vastgestelde FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft voor het overige de bevindingen van de verzekeringsarts bevestigd. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangegeven dat de geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn en dat er geen reden is de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te herzien. Onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 23 maart 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat, op grond van de beschikbare medische gegevens, de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte beperkingen voor onjuist te houden. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige gegeven toelichtingen ten aanzien van de signaleringen voldoende geacht. De rechtbank heeft voorts overwogen geen reden te hebben om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de gebrekkige Nederlandse spreek-, lees- en schrijfvaardigheid niet voortvloeit uit ziekte of gebrek. De door bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting waarom appellante de geduide functies - gelet op de door de bezwaarverzekeringsarts op het item 2.12.6 in de FML gegeven beperking dat appellante geen Nederlands kan schrijven of lezen - toch kan verrichten acht de rechtbank in dit verband voldoende. Omdat een afdoende inzichtelijke arbeidskundige toelichting eerst in beroep is gegeven heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar psychische beperkingen zijn onderschat, dat er sprake is van concentratieproblemen en vergeetachtigheid en dat zij een urenbeperking noodzakelijk acht. De verklaringen van haar huisarts, met name die van 2 april 2010, zijn onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven. Verder wijst zij er op dat uit het hele dossier blijkt dat zij geen Nederlands verstaat en spreekt en derhalve ook niet kan lezen dan wel schrijven. De fictie Nederlandse taal in artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit betreft de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en niet het lezen en schrijven hetgeen in een aantal functies nodig is. Zij is het in dat verband niet eens met het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 21 september 2010, het omgaan met codes is een probleem en de bezwaararbeidsdeskundige heeft niet aangegeven dat de werkgevers in de praktijk ook met pictogrammen en kleurcodes werken.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en informatie opgevraagd. Op basis van de verkregen informatie van 11 januari 2010 van de appellante behandelend psychiater E. Speybrouck van PsyQ en van 22 januari 2010 van de Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige G. Verheijen van de GGZ heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de verzekeringsarts niet is uitgegaan van foutieve of onvolledige gegevens, ook zijn er geen nieuwe medische gegevens naar voren gekomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich op basis van deze informatie kunnen vinden in de conclusies van de verzekeringsarts en heeft aanleiding gezien de FML op enkele punten aan te passen. De Raad ziet evenals de rechtbank in de medische gegevens, waaronder tevens informatie van de huisarts, geen aanleiding de door de verzekeringsartsen vastgestelde functionele mogelijkheden voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft in dit verband het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in de rapportages van 30 augustus 2010 en 3 januari 2011 dat er - anders dan de huisarts stelt - geen reden is voor een urenbeperking nu appellante niet voldoet aan de daartoe geldende criteria, met name is er geen sprake van een ziektebeeld waarbij een energetische beperking een structureel gegeven is. Wat betreft de gestelde concentratieproblemen en vergeetachtigheid onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in de rapportage van 3 januari 2011 dat dit blijkens de informatie van psychiater Speybrouck, die overigens overeenkomt met die van de GGZ, een weergave is van een subjectieve klachtenbeleving en dat van een objectivering van de klachten geen sprake is.
5.3. De vraag of de aan appellante voorgehouden functies van productiemedewerker industrie, textielproductenmaker en magazijn/expeditiemedewerker in medisch opzicht voor appellante geschikt te achten zijn, beantwoordt de Raad, evenals de rechtbank, bevestigend. De rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van 11 november 2009 en 22 maart 2010 maken voldoende inzichtelijk dat de belasting in de geduide functies de medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De Raad deelt voorts niet de mening van appellante dat zij de geduide functies wegens de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal niet kan verrichten en onderschrijft in dit verband het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige verwoord in achtereenvolgens de rapportages van 22 maart 2010, 21 september 2010 en 17 januari 2011. Het niet beheersen van de Nederlandse taal is geen gevolg van ziekte en/of gebrek. Zij moet derhalve in staat geacht worden zich te bekwamen in de Nederlandse taal. De geduide functies zijn bovendien niet specialistisch en alle eenvoudig van aard zodat appellante de handelingen in de functies kan aanleren. De Raad ziet met de bezwaararbeidsdeskundige niet in dat appellante niet in staat zou zijn met de in het kanbansysteem gebruikte kleurcodes/pictogrammen te werken zoals vereist in de functie van productiemedewerker industrie dan wel met de op pakinstructies vermelde codes gebruikt in de functie van magazijn/expeditiemedewerker (medewerker logistiek). Beperkte beheersing van de Nederlandse taal vormt daartoe geen belemmering. Wat betreft de stelling van appellante dat niet bekend is of de werkgevers ook daadwerkelijk met kleurcodes werken overweegt de Raad dat uitgegaan mag worden van de juistheid van de gegevens zoals deze in het CBBS zijn opgenomen, tenzij deze gemotiveerd worden betwist, hetgeen in casu niet het geval is.
6. Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012.