ECLI:NL:CRVB:2012:BV2252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2094 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WGA-uitkering en toekenning loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak gaat het om de intrekking van een WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 58%. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%, zoals vermeld in het besluit van 29 januari 2007, niet juist was. De Raad stelt vast dat betrokkene meerdere keren door de arbeidsdeskundige H. Honken is geïnformeerd over de mate van arbeidsongeschiktheid van 58%.

De Raad oordeelt dat de intrekking van de WGA-uitkering met terugwerkende kracht mogelijk is, mits dit niet in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid. De Raad concludeert dat betrokkene, gezien de verstrekte informatie, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het eerdere percentage niet klopte. De rechtbank had het beroep van betrokkene ongegrond moeten verklaren.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om de kosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 januari 2012.

Uitspraak

10/2094 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 maart 2010, 09/657 WIA (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.S. Visser, advocaat, zich als gemachtigde gesteld en een verweerschrift ingediend waarop door appellant is gereageerd.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft appellant zijn besluit van 29 januari 2007 ingetrokken, waarbij aan betrokkene met ingang van 9 januari 2007 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze intrekking is gebaseerd op de constatering van appellant dat het besluit van 29 januari 2007 op een onjuiste grondslag berustte.
1.3. Bij besluit van eveneens 24 maart 2009 heeft appellant met ingang van 9 januari 2007 aan betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 58%. Het tegen dit besluit door betrokkene gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 5 augustus 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep in de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er geen aanleiding is om de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op goede gronden is vastgesteld op 58%. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene redelijkerwijs niet heeft hoeven begrijpen dat de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 9 januari 2007, bij het besluit van 29 januari 2007, op een fout berustte en dat betrokkene op de juistheid van deze vaststelling in dit besluit heeft mogen vertrouwen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vermeld in het besluit van 29 januari 2007, te weten 80 tot 100%, op een fout berustte. Appellant heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat betrokkene meerdere malen zowel persoonlijk als schriftelijk door arbeidsdeskundige H. Honken geïnformeerd is over het resultaat dat raadpleging van het CBBS had opgeleverd, namelijk een mate van arbeidsongeschiktheid van 58%.
3.2. Namens betrokkene is aangevoerd dat hij in de veronderstelling heeft verkeerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100, zoals vermeld in het besluit van 29 januari 2007, het resultaat was van het bezwaar dat hij had geuit tegen de arbeidsdeskundige, na diens vaststelling van betrokkenes mate van arbeidsongeschiktheid op 58%. Betrokkene heeft daarnaast aangevoerd dat hij meer waarde mocht hechten aan dit besluit dan aan de daaraan ten grondslag liggende stukken. Tot slot heeft betrokkene gemotiveerd naar voren gebracht dat hij financiële schade heeft geleden door het door het Uwv in het besluit van 29 januari 2007 foutief vermelden van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Bij uitspraak van 16 juli 2010, LJN BN2197 heeft de Raad vastgesteld dat het bepaalde in artikel 36a eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) er in beginsel niet aan in de weg staat tot intrekking van een uitkering ingevolge deze wet met terugwerkende kracht over te gaan. Daarbij is overwogen dat dit onder omstandigheden in strijd kan zijn met het beginsel van rechtszekerheid, dan wel een (andere) ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. De Raad ziet wat betreft de toepassing van het met voormeld artikel van de WAO overeenstemmende artikel 76 van de Wet WIA, geen reden voor een ander oordeel.
4.2. Gezien de zich in het dossier bevindende stukken staat vast dat betrokkene diverse malen door het Uwv geïnformeerd is over de hoogte van het door de arbeidsdeskundige ten aanzien van hem vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 58. Zo is betrokkene, zoals ter zitting namens het Uwv nogmaals is benadrukt, op 17 januari 2007 door de arbeidsdeskundige geïnformeerd over dit resultaat. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige deze uitkomst ook tweemaal schriftelijk meegedeeld, namelijk in de zogenaamde re-integratievisie van 18 januari 2007 en in een brief van 18 januari 2007 met als inhoud de vooraankondiging van het besluit over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat gezien deze door het Uwv aan betrokkene verstrekte informatie, het voor betrokkene redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het in het besluit van 29 januari 2007 vermelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 niet juist was dan wel niet juist kon zijn.
4.3. Dat betrokkene, zoals ter zitting naar voren is gebracht, niet van alle geschreven informatie kennis heeft genomen omdat hij deze informatie vrijwel direct doorstuurde naar de particuliere verzekeringsmaatschappijen dient voor risico van betrokkene te blijven. Van strijd met het ongeschreven recht als vorenbedoeld is dus geen sprake.
4.4. Eventuele door de herziening ingegeven terug- en invorderingen door particuliere verzekeringsmaatschappijen en de hieruit voor betrokkene voorvloeiende financiële consequenties kunnen, in het kader van onderhavige procedure, niet tot een ander oordeel leiden.
4.5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden er toe dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) I.J. Penning.
GdJ