[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 november 2009, 08/1843 en 08/1844 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 17 januari 2012
Namens appellante heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud en H. Taeed als tolk. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door D.F.M. Janssen, werkzaam bij de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het recht op bijstand van appellante met ingang van 11 juli 2008 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) opgeschort op de grond dat appellante in het kader van een heronderzoek naar de voor het recht op bijstand van belang zijnde gegevens geen gevolg heeft gegeven aan de schriftelijke oproep van 7 juli 2008 om op 11 juli 2008 op het kantoor van de Sociale Dienst te Vaals te verschijnen. In het opschortingsbesluit van 14 juli 2008 is appellante nogmaals verzocht om te verschijnen, en wel op 21 juli 2008. Vervolgens heeft het Dagelijks Bestuur bij besluit van 28 juli 2008 de bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 11 juli 2008 ingetrokken op de grond dat appellante verzuimd heeft binnen de daartoe in het besluit van 14 juli 2008 gestelde termijn te voldoen aan de inlichtingenverplichting.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 9 oktober 2008 heeft het Dagelijks Bestuur de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 14 juli 2008 en 28 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de besluiten van 9 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij na de eerste oproep niet meteen contact heeft opgenomen met het Dagelijks Bestuur. Appellante
heeft daarbij gewezen op haar 75-jarige leeftijd en op het feit dat ze de Nederlandse taal niet machtig is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De opschorting van het recht op bijstand
4.2. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.3. De Raad stelt vast dat appellante bij een zevental huisbezoeken in de periode mei tot en met begin juli 2008 niet thuis is aangetroffen. Daarop is appellante bij aangetekend schrijven van 7 juli 2008 uitgenodigd te verschijnen op 11 juli 2008. Uit informatie van TNT Post blijkt dat de brief is aangeboden maar niet is afgehaald. Dat appellante dit schrijven niet heeft afgehaald op het postkantoor en van de inhoud ervan geen kennis heeft kunnen nemen omdat zij, naar zij zegt, de Nederlandse taal niet machtig was, maakt niet dat het om die reden niet verschijnen op het gesprek haar niet kan worden verweten. Ook acht de Raad de termijn tussen de oproepbrief van 7 juli 2008 en het gesprek van 11 juli 2008 niet te kort nu het louter een oproep was om te verschijnen.
4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het Dagelijks Bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand van appellante met ingang van 11 juli 2008 gebruik heeft kunnen maken.
4.5. De intrekking van de bijstand
4.6. De Raad stelt vast dat appellante evenmin tijdig gevolg heeft gegeven aan de in het opschortingsbesluit van 14 juli 2008 vervatte oproep om op 21 juli 2008 te verschijnen. De gevolgen van het feit dat appellante dit besluit pas op 23 juli 2008 heeft afgehaald, komen voor haar rekening en risico. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het Dagelijks Bestuur was derhalve bevoegd de bijstand met ingang van 11 juli 2008 in te trekken. De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd over haar gevorderde leeftijd geen reden om te oordelen dat het Dagelijks Bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Daarnaast maakt de omstandigheid dat de dochter van appellante op 23 juli 2008 een afspraak heeft gemaakt om op 4 augustus 2008 langs te komen om alsnog de gewenste inlichtingen te verschaffen evenmin dat het Dagelijks Bestuur niet van de bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken, aangezien appellante reeds op 21 juli 2008 de tweede afspraak ongebruikt voorbij heeft laten gaan en derhalve op dat moment al in verzuim was.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2012.