ECLI:NL:CRVB:2012:BV1645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5061 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering en de berekening van het dagloon in relatie tot de WAO-vervolgdagloon

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WW-uitkering aan appellant, die sinds september 2003 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant was van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2009 in dienst bij een werkgever, waarbij zijn WAO-uitkering werd aangepast op basis van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant een WW-uitkering toegekend, maar de hoogte van het dagloon werd door appellant betwist. Hij stelde dat het dagloon onjuist was vastgesteld en dat dit gebaseerd moest worden op zijn laatstverdiende loon bij zijn werkgever, om zo een eerlijke afspiegeling van zijn welvaartsniveau te krijgen.

Het Uwv verdedigde zich door te stellen dat het WW-dagloon correct was vastgesteld op basis van het WAO-vervolgdagloon, conform de geldende regelgeving. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de hoogte van het dagloon correct was vastgesteld. De Raad bevestigde dat de regelgeving beoogt dat het dagloon een weerspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau van de werknemer ten tijde van het intreden van het verzekerde risico.

De Raad oordeelde dat de toepassing van de hoofdregel voor de dagloonberekening niet in strijd mag zijn met dit beginsel. De Raad concludeerde dat de hoogte van het in geding zijnde dagloon door het Uwv juist was vastgesteld en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 13 januari 2012.

Uitspraak

10/5061 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 juli 2010, 09/1267 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sedert september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2009 stond hij in dienstbetrekking tot [naam werkgever]. Bij de aanvang van dit dienstverband werd zijn WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Die uitkering is met ingang van 30 maart 2007 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% waarbij het dagloon € 94,06 bedroeg.
1.2. Bij besluit van 26 maart 2009 heeft het Uwv appellant per 2 maart 2009 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend op basis van een dagloon van € 51,29. Bij besluit van 19 juni 2009 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 maart 2009 ongegrond verklaard. Tijdens de gedingvoering in eerste aanleg heeft het Uwv op 1 oktober 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is het WW-dagloon vastgesteld op € 52,41.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 19 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2009 heeft zij ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep gelijke gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. Hij heeft betoogd dat het Uwv het WW-dagloon onjuist heeft vastgesteld. Dit dagloon dient volgens appellant afgeleid te worden van het loon dat hij verdiende bij [werkgever], zijn laatste dienstbetrekking, om zo een redelijke afspiegeling te krijgen van zijn welvaartsniveau. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 13 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (het Besluit) appellants WW-dagloon terecht is afgeleid van zijn WAO-vervolgdagloon. Het bepleit bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de WW wordt voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag. Ingevolge artikel 13, tweede en zesde lid, van het Besluit, wordt het WW-dagloon van de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag, of op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een uitkering op grond van de WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, vastgesteld door evenredige verlaging van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Dit WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de WAO. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering laatstelijk was gebaseerd op een WAO-vervolgdagloon, wordt bij de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid voor ‘WAO-dagloon’ gelezen: WAO-vervolgdagloon.
4.2. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat de Raad in zijn uitspraak van 14 mei 2009, LJN BI4685, heeft overwogen dat met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van het Besluit in verbinding met artikel 13, zesde lid, van het Besluit, wordt voorkomen dat toepassing van de hoofdregel voor de dagloonberekening, zoals neergelegd in artikel 45, eerste lid, van de WW, tot een resultaat leidt dat in strijd is met het beginsel dat het dagloon een weerspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau van betrokkene bij het intreden van het verzekerde risico. Het resultaat zou immers zijn een WW-dagloon dat in het algemeen hoger is dan het welvaartsniveau ten tijde van het intreden van de werkloosheid. Met de aansluiting bij het WAO-vervolgdagloon wordt recht gedaan aan het vereiste dat het dagloon voldoende inkomensbescherming biedt op het welvaartsniveau dat de werknemer had voor het intreden van het verzekerde risico. Bij het intreden van de ziekte en arbeidsongeschiktheid was dat het voorheen genoten loon en na het verstrijken van de uitkeringsduur van de loondervingsuitkering WAO is dat de WAO-vervolguitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat dit ook geldt voor onderhavige situatie, waarin artikel 13, tweede lid, van het Besluit van toepassing is in verbinding met het zesde lid. Indien en voor zover deze uitwerking niet beoogd is, is het aan de wetgever zelf om het Besluit te wijzigen.
4.3. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat de hoogte van het in geding zijnde dagloon door het Uwv ook overigens juist is vastgesteld. Hij onderschrijft hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen onder verwijzing naar het in eerste aanleg ingediende verweerschrift.
4.4. Hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. van Eijndthoven.
NW