[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2010, 08/2715 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 januari 2012
Namens appellant heeft mr. H.A. Belfor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Belfor. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. Dijkstra.
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2008, hierna: het bestreden besluit. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 25 maart 2008. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van 9 april 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2. De rechtbank heeft in de eerste plaats, met betrekking tot de bij appellant tegen het bestreden besluit levende bezwaren, overwogen dat appellant in beroep heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om zijn werkzaamheden te hervatten en dat van hem niet kan worden verwacht alles te doen om weer aan het werk te komen. Bij de beoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid zijn volgens appellant niet alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen; in het bijzonder geldt dit voor de informatie van de kliniek Lange Voorhout, waarnaar appellant door zijn huisarts is verwezen vanwege aanhoudende fysieke klachten.
1.3. Het verschil van inzicht tussen partijen ten aanzien van de juistheid van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2008, is voor de rechtbank aanleiding geweest dr. G.K. van Wijngaarden, neuroloog, als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft, in lijn met de ingevolge vaste rechtspraak geldende hoofdregel inzake het belang dat doorgaans dient te worden gehecht aan de bevindingen en conclusies van een door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige, geen reden gezien om niet de conclusies te volgen waartoe Van Wijngaarden in zijn rapport van 2 maart 2010 is gekomen ten aanzien van de lichamelijke beperkingen van appellant. Daartoe heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat Van Wijngaarden een zorgvuldig onderzoek heeft verricht waarbij, naast de resultaten van eigen onderzoek, door de deskundige kennis is genomen van alle beschikbare relevante medische informatie. Hetgeen appellant in reactie op het rapport van de deskundige naar voren heeft gebracht, bevat naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe informatie, dan wel heeft het geen betrekking op de in geding zijnde datum.
1.4. De rechtbank heeft Van Wijngaarden niet gevolgd in diens advies appellant ook nog te doen onderzoeken door een psychiater. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant ten tijde van de datum in geding niet onder behandeling voor psychische klachten stond, bij de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts geen melding heeft gemaakt van psychische klachten en in beroep ook alleen maar zijn lichamelijke klachten heeft opgevoerd als reden waarom hij niet kan werken.
2. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank is volgens appellant ten onrechte voorbij gegaan aan de adviezen van zijn huisarts en de verwijzing naar de kliniek Lange Voorhout vanwege zijn aanhoudende fysieke klachten. Appellant benadrukt dat verschil van inzicht bestaat tussen
Van Wijngaarden en de arts van genoemde kliniek.
3.1. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen dan de rechtbank.
3.2. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gegronde oordeel inzake het belang dat toekomt aan de conclusies waartoe Van Wijngaarden is gekomen ten aanzien van de lichamelijke klachten en beperkingen van appellant. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn kritiek dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de adviezen van zijn huisarts en aan de zienswijze van de behandelaars in de kliniek Lange Voorhout. Uit het rapport van Van Wijngaarden, dat door de rechtbank aan haar oordeelsvorming ten grondslag is gelegd, blijkt immers dat deze bekend was met alle relevante informatie uit de behandelend sector, inclusief de informatie van de huisarts van appellant en van de kliniek Lange Voorhout.
3.3. Voorts merkt de Raad op dat ook de door appellant in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie geen aanleiding geeft om af te wijken van de conclusies van de deskundige, reeds omdat die informatie geen betrekking heeft op de datum in geding.
3.4. Ook stemt de Raad in met het oordeel van de rechtbank inzake het ontbreken van een noodzaak om ook nog een psychiater als deskundige te raadplegen.
3.5. De Raad concludeert met de rechtbank dat, in het licht van de conclusies van Van Wijngaarden dat ten tijde in dit geding van belang bij appellant geen sprake was van overtuigende neurologische afwijkingen en dat hij, bezien vanuit zijn vakgebied, kan instemmen met de in de FML van 8 februari 2008 voor appellant vastgelegde beperkingen, geen aanleiding bestaat om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3.5. Daarvan uitgaande is evenmin kunnen blijken van aanknopingspunten voor het oordeel dat de bij de schatting gebruikte functies niet haalbaar zijn voor appellant.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012.