ECLI:NL:CRVB:2012:BV1269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3497 WAO + 11/487 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant en de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant ontving van 29 december 1995 tot 10 april 2005 een WAO-uitkering, maar meldde zich op 25 maart 2008 ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 16 oktober 2008. Appellant ging in bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellant gegrond voor de beëindiging van de ZW-uitkering, maar ongegrond voor de herziening van de WAO-uitkering. Appellant ging in hoger beroep tegen deze laatste beslissing.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de WAO-beoordeling. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante medische informatie in acht genomen en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast. Appellant had geen overtuigend bewijs geleverd dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 juni 2010 ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de geschiktheid van functies. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3497 WAO
11/487 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 mei 2010, 09/2666 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 18 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.I. Henny, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 21 juni 2010 een nieuw besluit genomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft van 29 december 1995 tot 10 april 2005 een uitkering gehad op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft zich met ingang van 25 maart 2008 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Het Uwv heeft hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluiten van 1 oktober 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 april 2008 een uitkering op grond van de WAO toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en deze ingetrokken met ingang van 2 oktober 2008 omdat per die datum de arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit van dezelfde datum heeft het Uwv aan appellant een re-integratievisie gestuurd. Bij besluit van 9 oktober 2008 is de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 16 oktober 2008.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 26 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de WAO-besluiten van 1 oktober 2008 gegrond verklaard. Het Uwv heeft appellant met ingang van 2 oktober 2008 alsnog doorgaand volledig arbeidsongeschikt geacht en de WAO-uitkering met ingang van 27 juli 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv voorts de bezwaren van appellant tegen de re-integratievisie en tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 16 oktober 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard voor zover het de beëindiging van de ZW-uitkering betrof, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. De rechtbank heeft het beroep van appellant voor het overige ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank over de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 27 juli 2009. In dat kader heeft appellant aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts bij het opstellen van de beperkingen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de duizeligheid die hij ondervindt als gevolg van de door hem gebruikte medicatie en dat vijf van de zes door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn.
3.2. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 21 juni 2010 een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 16 oktober 2008. Het bezwaar van appellant is wederom ongegrond verklaard omdat het Uwv op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek tot de conclusie is gekomen dat appellant per 16 oktober 2008 geschikt was voor de in 2005 geselecteerde functie van machinebediende voedingsmiddelenindustrie. Appellant kan zich hiermee niet verenigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Aan het bestreden besluit betreffende de WAO-uitkering van appellant liggen rapporten van een bezwaarverzekeringsarts ten grondslag van 17 februari 2009 en 20 maart 2009. Daaruit blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, waarin informatie van de behandelend sector aanwezig was, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellant heeft onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast en uitgebreid met beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen.
4.1.2. Gezien deze gang van zaken kan worden gesproken van een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellant heeft geen rapport van een medisch deskundige overgelegd dat leidt tot twijfel aan de juistheid van de FML. Uit een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 10 augustus 2010 blijkt bovendien dat het medicatiegebruik van appellant bekend was ten tijde van het opstellen van de FML en dat daarmee rekening is gehouden. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij nog vermeld dat niet aannemelijk is dat van het op 17 mei 2010 voorgeschreven middel Osipine, waarvan niet duidelijk is of appellant dat middel al gebruikte op 27 juli 2009, een nadelige bijwerking of interactie met de andere farmaca uitgaat die interfereert met arbeid in het algemeen of de geduide functies in het bijzonder.
4.1.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op basis van de in de bezwaarprocedure aangepaste FML functies geselecteerd en appellant in het kader van de WAO-beoordeling per 27 juli 2009 geschikt geacht voor de functies wikkelaar, samensteller elektronisch apparaten (sbc-code 267050), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180) en productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043). De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 26 maart 2009 de signaleringen bij deze functies bezien en, mede na overleg met de bezwaarverzekeringsarts over item 1.9.9, gemotiveerd dat de belasting in deze functies geen belemmering vormt voor appellant. Verder heeft hij over eerstgenoemde functie overleg gevoerd met de bezwaarverzekeringsarts en met de arbeidskundig analist. Beiden achtten deze functie geschikt voor appellant.
4.1.4. Appellant heeft zijn standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn niet onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de conclusie van het Uwv, die is gebaseerd op deugdelijk onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige, voor onjuist te houden.
4.1.5. Uit 4.1.1 tot en met 4.1.4 volgt dat de rechtbank het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de WAO-beoordeling, terecht in stand heeft gelaten.
Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
4.2.1. Tegen het oordeel van de rechtbank tot vernietiging van de in het bestreden besluit neergelegde beëindiging van de ZW-uitkering van appellant met ingang van 16 oktober 2008 is geen hoger beroep ingesteld. De Raad zal zich dan ook beperken tot een beoordeling van het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van
21 juni 2010, dat niet geheel tegemoet komt aan het bezwaar van appellant en daarom op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met artikel 6:24 van die wet, deel uitmaakt van het geding.
4.2.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft een bezwaarverzekeringsarts onderzocht of minimaal één van de in 2005 geduide functies per 16 oktober 2008 geschikt was voor appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft van zijn bevindingen een rapport opgemaakt, gedateerd 10 juni 2010, waarvan de conclusie luidt dat drie van de in 2005 geselecteerde functies per 16 oktober 2008 haalbaar waren, te weten die van machinebediende voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 271091), papierwarenmaker (sbc-code 268040) en produktiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043). Op grond van deze conclusie heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2010 het standpunt ingenomen dat appellant met ingang van 16 oktober 2008 geschikt was voor de functie machinebediende voedingsmiddelenindustrie en het bezwaar van appellant tegen het besluit tot beëindiging van zijn ZW-uitkering met ingang van die datum ongegrond verklaard.
4.2.3. Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van 21 juni 2010. De Raad acht het daaraan ten grondslag gelegde medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig. Het beroep tegen het besluit van 21 juni 2010 zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juni 2010 ongegrond;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) I.J. Penning.
KR