ECLI:NL:CRVB:2012:BV1262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6435 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van studiefinanciering in lening wegens langdurige afwezigheid zonder geldige reden

In deze zaak gaat het om de omzetting van de aan appellante verstrekte studiefinanciering in een lening, omdat zij langdurig afwezig was in het beroepsonderwijs zonder geldige reden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen, die op 19 oktober 2010 het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.M.J.T. Schumans, stelde dat zij afwezig was wegens ziekte, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter, had eerder besloten om de studiefinanciering om te zetten in een lening op basis van artikel 4.3 van de Wet studiefinanciering 2000, omdat appellante zonder geldige reden niet aan het onderwijs had deelgenomen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet had aangetoond dat haar afwezigheid door ziekte was veroorzaakt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft de relevante wetgeving, zoals de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet educatie en beroepsonderwijs, in overweging genomen.

Uitspraak

10/6435 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], USA (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 oktober 2010, 09/926 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 6 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.M.J.T. Schumans, advocaat hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2011. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Schumans en de Minister door drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
1. Per 1 januari 2010 is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in rechte opgevolgd door de Minister. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
2.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de feiten en omstandigheden als weergegeven in rubriek II van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.2. Bij besluit van 5 november 2009 heeft de Minister gehandhaafd zijn op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) genomen besluit tot omzetting van de aan appellante in de maanden mei en juni 2009 verstrekte studiefinanciering in een lening in verband met langdurige afwezigheid in het beroepsonderwijs zonder geldige reden. Gezien de melding van de onderwijsinstelling van 22 juni 2009 inhoudende afwezigheid van appellante zonder geldige reden in de periode van 6 april tot 8 juni 2009, en omdat niet is gebleken dat de onderwijsinstelling nadien haar beslissing over de afwezigheid heeft gewijzigd, gaat de Minister ervan uit dat appellante in de bovengenoemde periode zonder geldige reden afwezig was.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 5 november 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat ingevolge artikel 4.3, derde lid, van de Wsf 2000 onder afwezigheid met geldige reden uitsluitend verstaan wordt afwezigheid wegens ziekte van de deelnemer, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, of afwezigheid wegens bijzondere familieomstandigheden. Nu appellante, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet een verklaring als hiervoor bedoeld heeft overgelegd houdt de rechtbank het er dan ook voor dat sprake was van ongeoorloofde afwezigheid als bedoeld in artikel 4.3 van de Wsf 2000.
4. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak omdat zij in de hier aan de orde zijnde periode afwezig is geweest wegens ziekte. Ter onderbouwing van dit standpunt is een overzicht van medische contacten in de periode 6 januari 2009 tot en met 6 augustus 2009 en een verklaring van de huisarts van 8 februari 2011 overgelegd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
5.1. Artikel 4.3 van de Wsf 2000 luidt, voor zover hier van belang:
“1. De studiefinanciering van de deelnemer die zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken, bestaat met uitzondering van de reisvoorziening geheel uit een lening met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afwezigheid zonder geldige reden aanving.
3. Onder afwezigheid met geldige reden wordt uitsluitend verstaan afwezigheid wegens ziekte van de deelnemer, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, of afwezigheid wegens bijzondere familieomstandigheden”.
Artikel 8.1.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het bevoegd gezag stelt van iedere aan de instelling ingeschreven deelnemer die valt onder de werking van de Wet studiefinanciering 2000 of van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, vast, of deze deelnemer gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. (……)Onder afwezigheid met geldige reden wordt verstaan afwezigheid wegens ziekte van de deelnemer, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, en afwezigheid wegens bijzondere familie-omstandigheden.
5. Het bevoegd gezag meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan Onze Minister de deelnemer die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt het indien die deelnemer voor het einde van de periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen de datum ervan.
7. Het bevoegd gezag stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokken deelnemer aan Onze Minister zijn verstrekt aan deze betrokkene. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de studiefinanciering van betrokkene op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of voor de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten van betrokkene op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene tegen de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, open staat.
9. Onder deelnemer als bedoeld in het vijfde en zevende lid wordt verstaan de deelnemer die
a. (….)
b. (….)
c. voor 1 augustus 2005 studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000 ontving”.
5.2. Gelet op de door partijen schriftelijk ingenomen standpunten en hetgeen ter zitting is verklaard, is tussen partijen in hoger beroep in geschil of sprake is van een geldige reden voor afwezigheid als omschreven in artikel 4.3, derde lid, van de Wsf 2000. Appellante stelt dat zij wegens ziekte niet aan het onderwijs heeft deelgenomen in de periode van
6 april 2009 tot 8 juni 2009, hetgeen door de Minister wordt betwist.
5.3. De Raad is van oordeel dat appellante er niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij in de hier aan de orde zijnde periode afwezig was wegens ziekte. Het door appellante overgelegde overzicht van medische contacten bevat geen informatie die op langdurige ziekte wijst en uit de verklaring van de huisarts kan niet worden afgeleid dat zij in de periode vanaf 6 april 2009 langdurig wegens ziekte niet in staat was aan het onderwijs deel te nemen.
De Raad laat hierbij in het midden of artikel 4.3 van de Wsf 2000 gelezen in samenhang met artikel 8.1.7 van de WEB de bestuursrechter de vrijheid biedt om in een procedure over een besluit dat is genomen op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wsf 2000 zelfstandig te beoordelen of al dan niet voldaan is aan het criterium neergelegd in artikel 4.3, derde lid, van de Wsf 2000.
5.4. Uit hetgeen in 5.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) N.S.A. El Hana.
NW