ECLI:NL:CRVB:2012:BV0859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2962 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht bij arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had een boete opgelegd gekregen van € 2.269,- omdat hij de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant werkzaamheden had verricht die van invloed konden zijn op zijn recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zonder dit te melden aan het Uwv. De rechtbank oordeelde dat appellant de inlichtingenplicht, zoals neergelegd in artikel 80, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had geschonden. Appellant stelde in hoger beroep dat de werkzaamheden een therapeutische strekking hadden in verband met zijn schizofrenie en dat deze niet als arbeid met een reële loonwaarde konden worden gezien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de schending van de inlichtingenplicht zowel objectief als subjectief aan appellant kon worden verweten. De Raad voegde hieraan toe dat de stelling van appellant over de therapeutische aard van de werkzaamheden niet kon worden onderbouwd, gezien een rapport van een psychiater waarin werd geconcludeerd dat er geen sprake was van een psychiatrische ziekte. De Raad besloot het hoger beroep niet te honoreren en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/2962 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 april 2011, 09/2609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Heijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heijnen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.C. Beijen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.1. Bij besluit van 22 april 2009 heeft het Uwv, onder toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), appellant een boete opgelegd van € 2.269,- omdat appellant de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
2.2. Bij besluit van 9 september 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 22 april 2009 gehandhaafd.
3. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 september 2009 ingestelde beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant de in artikel 80, eerste lid, van de WAO neergelegde inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit oordeel is gebaseerd op het rapport werknemersfraude van 31 januari 2007 waaruit naar voren komt dat appellant werkzaamheden heeft verricht die onmiskenbaar van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering terwijl appellant daarvan geen mededeling heeft gedaan. De rechtbank heeft voorts overwogen waarom het niet nakomen van de op appellant rustende inlichtingenplicht hem zowel objectief als subjectief kan worden verweten.
4. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen hij in de procedure met nummer 11/2948 WAO naar voren heeft gebracht. Voorts stelt appellant dat de werkzaamheden een therapeutische strekking hadden in verband met de bij hem vastgestelde schizofrenie en dat deze werkzaamheden niet kunnen worden gezien als arbeid waar een reële loonwaarde tegenover behoort te staan.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. De Raad onderschrijft dat oordeel van de rechtbank en de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen.
5.2. De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat de schending van de inlichtingenplicht door appellant hem zowel objectief als subjectief kan worden verweten. De Raad onderschrijft derhalve ook dat oordeel van de rechtbank en de overwegingen ter zake. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
5.3. Met betrekking tot appellants stelling dat de door hem verrichte werkzaamheden een therapeutische strekking hadden in verband met de bij hem vastgestelde schizofrenie en dat, zo begrijpt de Raad, deze werkzaamheden derhalve niet kunnen worden gezien als arbeid waar een reële loonwaarde tegenover pleegt te staan, overweegt de Raad als volgt. In zijn uitspraak van 13 januari 2012, met nummer 11/2948 WAO, heeft de Raad de in die zaak voorliggende uitspraak van de rechtbank bevestigd. Ten grondslag daaraan ligt een rapport van psychiater G.F. Koerselman van 11 mei 2010 waarin is geconcludeerd dat er bij appellant geen sprake is van een psychiatrische ziekte. Gelet hierop treft deze stelling van appellant geen doel.
5.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM