[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2010, 09/5947 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 januari 2012
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 30 mei 2002 heeft het College de bijstand van appellant wegens schending van de wettelijke inlichtingenverplichting herzien en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.851,98 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 5 juni 2002 heeft het College aan appellant een boete opgelegd van € 390,-- wegens schending van de inlichtingenverplichting. Bij besluit van 30 januari 2004 heeft het College de bijstand van appellant ingetrokken wegens verhuizing naar een andere gemeente en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 797,24 van appellant teruggevorderd. Deze besluiten zijn rechtens onaantastbaar geworden.
1.2. Bij brief van 25 juni 2004 heeft de voormalige Sociale Dienst van de gemeente Amsterdam appellant meegedeeld dat op grond van de drie onder 1.1 genoemde besluiten beslag is gelegd op de toen door de gemeente Terneuzen aan appellant verstrekte bijstand. Bij brieven van 28 juli 2005, 19 november 2007 en 24 februari 2009 heeft het College de hoogte van de restantvordering en het maandelijks te betalen aflossingsbedrag aan appellant meegedeeld. In die brieven heeft het College appellant er voorts op gewezen dat, mocht hij van mening zijn de opgelegde betaalverplichting niet te kunnen nakomen, hij binnen drie weken schriftelijk contact kan opnemen.
1.3. Bij brief van 7 juli 2009 heeft appellant het College verzocht om kwijtschelding van de nog openstaande vorderingen.
1.4. Bij besluit van 21 juli 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2009, heeft het College dit verzoek afgewezen. Het College heeft, onder verwijzing naar de Beleidsregels Wet werk en bijstand, aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat er geen reden is om van verdere invordering af te zien. Daarbij heeft het College, samengevat, gesteld dat appellant niet aan zijn betaalverplichtingen heeft voldaan, dat een deurwaarder is ingeschakeld om de openstaande vorderingen te innen, er geen dringende redenen zijn die nopen tot kwijtschelding en er evenmin sprake is van een bijzonder geval om van het beleid af te wijken. Bij brief van 21 juli 2009 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam beslag gelegd op de toen door de gemeente Groningen aan appellant verleende bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 november 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de stelling dat er goede redenen kunnen zijn om niet aan de vordering te kunnen voldoen, bijvoorbeeld omdat hij niet in kennis is gekomen van de brieven van het College waarbij hem is verzocht om tot betaling over te gaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht is voorbijgegaan aan de stelling van appellant dat er goede redenen kunnen zijn om niet aan de vordering te voldoen. Appellant heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in kennis is gekomen van de onder 1.2 genoemde brieven van 28 juli 2005, 19 november 2007 en 24 februari 2009. De Raad wijst er in dit verband nog op dat appellant in zijn verzoek om kwijtschelding van
7 juli 2009 naar de brief van 24 februari 2009 heeft verwezen.
4.2. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en E.J.M. Heijs en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2012.