ECLI:NL:CRVB:2012:455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
10-2304 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van geldlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Het college had aan appellant bijzondere bijstand toegekend ter voorziening in de kosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals een bed, kast, bankstel, koelkast, wasmachine en televisie, tot een totaalbedrag van € 1.485,00. Deze bijstand werd verleend in de vorm van een geldlening. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelt vast dat het college bevoegd was om bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toe te kennen, zoals bepaald in de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad verwijst naar artikel 48, eerste lid, van de WWB, waarin staat dat bijstand om niet wordt verleend, tenzij anders bepaald. Artikel 51, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen te verlenen in de vorm van een geldlening.

De Raad oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld volgens het beleid dat is vastgesteld voor het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening, vooral wanneer de noodzaak tot bijstandsverlening voortkomt uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Appellant ontving bijstand en moest in staat worden geacht te reserveren voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. De door het college gehanteerde reserveringscapaciteit van 5% wordt niet onredelijk geacht.

Uiteindelijk concludeert de Raad dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een afwijking van het beleid van het college. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 29 mei 2012.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/2304 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2010, 09/5536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2012. Voor appellant is verschenen mr. Van Hoof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Tjen A Kwoei.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 12 november 2009 (bestreden besluit) op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2009 heeft het college, voor zover van belang, aan appellant bijzondere bijstand toegekend ter voorziening in de kosten van een bed, kast, bankstel, koelkast, wasmachine en een televisie tot een bedrag van in totaal € 1.485,00. De bijstand is verleend in de vorm van een geldlening.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is, voor zover van belang, van oordeel dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toe te kennen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. In artikel 51, eerste lid, van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.2.
Nu het hier gaat om duurzame gebruiksgoederen was het college bevoegd de bijzondere bijstand voor deze kosten toe te kennen in de vorm van een geldlening.
4.3.
Het college voert ter uitoefening van deze bevoegdheid een beleid dat, voor zover hier van belang, inhoudt dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening wanneer de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Daarvan is sprake indien de betrokkene in principe in staat moet worden geacht te reserveren, waarbij, zoals van de kant van het college ter zitting is gesteld, het college een reserveringscapaciteit van 5% hanteert.
4.4.
Appellant ontving bijstand en moet derhalve in staat worden geacht te reserveren voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen. De door het college daarbij gehanteerde reserveringscapaciteit wordt niet onredelijk geacht. Voorts heeft het college terecht geen rekening gehouden met de door appellant genoemde schulden, reeds omdat deze niet zien op de periode waarin appellant heeft kunnen reserveren.
4.5.
Het college heeft gehandeld overeenkomstig het onder 4.3 genoemde beleid door aan appellant bijzondere bijstand toe te kennen in de vorm van een geldlening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van dit beleid had moeten afwijken.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.L.G. Boot.

HD