ECLI:NL:CRVB:2011:BV0036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.H. van Voorst
- H.G. Rottier
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Toekenning schadevergoeding en immateriële schade in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen besluiten van het Uwv werd afgewezen. Appellante had het Uwv aansprakelijk gesteld voor schade die zij zou hebben geleden door een besluit van 11 februari 2008, waarbij haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Het Uwv had later, na bezwaar, de uitkering alsnog toegekend, maar appellante vorderde ook schadevergoeding voor immateriële schade en andere kosten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante niet ontvankelijk en oordeelde dat de gevorderde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat er onvoldoende causaal verband was aangetoond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de schadeposten 3 tot en met 7, die betrekking hadden op materiële schade, niet verder vergoed konden worden dan de reeds toegekende wettelijke rente. De Raad benadrukte dat de schadevergoeding voor vertraging in de uitbetaling van een geldsom wordt genormeerd door artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, wat betekent dat alleen wettelijke rente verschuldigd is over de periode van verzuim.
Met betrekking tot de immateriële schade, die appellante vorderde op basis van geestelijk letsel, oordeelde de Raad dat appellante niet had aangetoond dat zij door het besluit van het Uwv zodanig had geleden dat er sprake was van een aantasting van haar persoon. De Raad verwierp de argumenten van appellante en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geconcludeerd dat er geen termen aanwezig waren voor verdere schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.H. van Voorst als voorzitter.