ECLI:NL:CRVB:2011:BV0018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-424 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 18 januari 2006 bijstand, maar heeft niet alle benodigde gegevens verstrekt die essentieel zijn voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden heeft appellant herhaaldelijk uitgenodigd om de ontbrekende gegevens te verstrekken, maar appellant is niet verschenen op de afspraken en heeft de gevraagde informatie niet tijdig aangeleverd. Hierdoor heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de gevraagde gegevens van invloed konden zijn op de voortzetting van zijn bijstandsuitkering. De Raad oordeelt dat er geen bewijs is dat appellant door zijn gezondheidstoestand niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De stelling van appellant dat het College hem niet voldoende had geïnformeerd over de mogelijkheid om de ontbrekende gegevens alsnog te overleggen, werd verworpen. De Raad concludeert dat het College bevoegd was om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken, omdat de schending van de inlichtingenverplichting het onmogelijk maakte om te bepalen of appellant recht had op bijstand.

De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/424 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 december 2009, 09/1435 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.E. Menick, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Voor appellant is verschenen mr. A. Kilinc, kantoorgenoot van mr. Menick. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Eerens, werkzaam bij de gemeente Leiden.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sedert 18 januari 2006 bijstand grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. In het kader van een periodiek rechtmatigheidsonderzoek heeft het College appellant bij brief van 21 mei 2008 uitgenodigd voor een gesprek op 22 mei 2008 en gevraagd diverse in die brief genoemde gegevens mee te nemen. Appellant heeft deze afspraak afgezegd en is zonder bericht niet verschenen op een daarop volgende uitnodiging voor een gesprek op 27 mei 2008. Vervolgens heeft het College appellant bij brief van 30 mei 2008 uitgenodigd voor een gesprek op 3 juni 2008 met het verzoek de gevraagde gegevens mee te nemen. Appellant is daarbij meegedeeld dat indien hij geen gevolg geeft aan deze uitnodiging, dit gevolg kan hebben voor zijn uitkering. Appellant is 3 juni 2008 niet op gesprek verschenen.
1.3. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het College het recht op bijstand van appellant opgeschort met ingang van 3 juni 2008 op de grond dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op 3 juni 2008 op gesprek te komen. Het College heeft appellant daarbij tevens uitgenodigd voor een gesprek op 19 juni 2008 en hem verzocht de gevraagde gegevens mee te nemen. Voorts is hem meegedeeld dat de bijstand kan worden beëindigd indien hij het verzuim niet tijdig herstelt. Dit besluit heeft appellant niet bestreden. Appellant is 19 juni 2008 op gesprek verschenen.
1.4. Bij brief van 24 juni 2008 heeft het College appellant uitgenodigd voor een vervolggesprek op 30 juni 2008 en gevraagd de gegevens die dan nog ontbreken mee te nemen. Appellant heeft deze afspraak wegens ziekte telefonisch afgezegd. Vervolgens is hem bij brief van 4 juli 2008 alsnog de gelegenheid gegeven de nog ontbrekende gegevens uiterlijk op 15 juli 2008 in te leveren.
1.5. Bij besluit van 4 augustus 2008 heeft het College met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 3 juni 2008 ingetrokken. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de gevraagde informatie alsnog te verstrekken.
1.6. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en bij brief van 21 augustus 2008 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.7. Bij uitspraak van 1 oktober 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage dit verzoek afgewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter daarbij het volgende overwogen, waarbij appellant als verzoeker is aangeduid en het College als verweerder:
“Gezien de omstandigheden in dit geval en het aanbod van de gemachtigde van verzoeker om hulp te bieden bij het verzamelen van de door verweerder verlangde gegevens, hebben partijen ter zitting het volgende afgesproken. Indien de verlangde gegevens door verweerder binnen twee weken na heden zijn ontvangen, zullen die gegevens alsnog besproken worden bij de (volledige) heroverweging van het bestreden besluit in bezwaar. In dat geval zal toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de WWB.”
1.8. Blijkens het advies van 7 januari 2009 aan de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften heeft appellant op 14 oktober 2008 een aantal gegevens verstrekt, maar niet alle benodigde gegevens. Zo ontbreken met name de bank/giroafschriften over de periode van 22 februari 2008 tot en met 13 april 2008, de verklaringen van de zussen van appellant over zijn verblijf in Utrecht en Groningen, het polisblad ziektekostenverzekering en de beschikking zorgtoeslag 2008.
1.9. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 augustus 2008 ongegrond verklaard.
1.10. Appellant heeft tegen het besluit van 10 februari 2009 beroep ingesteld. In zijn verweerschrift in beroep heeft het College aangegeven dat met name de bank/giroafschriften over de periode van 22 februari 2008 tot en met 13 april 2008 en de verklaringen van de zussen van appellant over zijn verblijf in Utrecht en Groningen van groot belang zijn, en dat nu deze gegevens niet zijn verstrekt het recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft de vertegenwoordiger van het College desgevraagd gezegd dat bij de voorlopige voorziening is vastgehouden aan artikel 54, vierde lid, van de WWB, doch als appellant zou komen met nieuwe gegevens gekeken zou worden naar het derde lid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 10 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn slechte gezondheidstoestand ten tijde van belang en dat uit de gegeven omstandigheden kan worden afgeleid dat hij niet onwillig is geweest de gevraagde gegevens te leveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat hij, gelet op het overwogene onder 1.7 en 1.10, het besluit van 10 februari 2009 zo begrijpt, dat het College in het kader van de volledige heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de bijstand van appellant met ingang van 3 juni 2008 heeft ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB.
4.2. De Raad stelt vast dat de beoordeling door de bestuursrechter in een geval als dit waarin na bezwaar bij het besluit op bezwaar alsnog inhoudelijk wordt beslist, de periode bestrijkt vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het besluit op bezwaar. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 3 juni 2008 tot en met 10 februari 2009. Naar vaste rechtspraak van de Raad levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dienen daarbij ook de door de belanghebbende in de fase van beroep en hoger beroep alsnog verstrekte gegevens te worden betrokken.
4.2. Niet wordt betwist dat appellant tot op heden niet alle gegevens heeft verstrekt die van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Aangezien het hier gaat om gegevens waarvan het appellant redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening en voortzetting van de bijstand, heeft appellant de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Niet gebleken is dat appellant als gevolg van zijn gezondheidstoestand deze gegevens niet had kunnen verstrekken. Het GGD-advies van 3 februari 2009 biedt hiervoor geen aanknopingspunten en ziet slechts op de vraag of appellant arbeidsgeschikt is. Verder is gesteld noch gebleken dat appellant niet over deze gegevens had kunnen beschikken. De eerst ter zitting van de Raad namens appellant naar voren gebrachte stelling dat het College nog eens bij brief nadrukkelijk had moeten aangeven dat appellant in de gelegenheid is de ontbrekende gegevens alsnog te overleggen houdt geen stand, omdat uit de stukken kan worden afgeleid dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij deze gegevens alsnog had kunnen overleggen. Als gevolg van de schending van de op appellant rustende inlichtingenverplichting kan het recht op bijstand ten tijde hier van belang niet worden vastgesteld.
4.3. Gelet op het voorgaande was het College bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand in te trekken vanaf 3 juni 2008. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
4.4. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2011.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) M.C. Nijholt.
IJ