[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 augustus 2010, 09/746
(aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2011
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. J.J. Baltus, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
1.1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft op 21 augustus 2008 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), in verband met een verstoord eetpatroon, darmklachten, pijnklachten, jeuk, forse beperkingen in sociaal functioneren en een energiebeperking. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant informatie over zijn ziektegeschiedenis uit de behandelende sector overgelegd, welke betrekking heeft op de periode van 1984 tot en met 2008.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 3 april 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv, zich baserend op een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van der Kooij, het besluit van 6 januari 2009 gehandhaafd.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om de juistheid van de bevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen inzake het onderzoek naar de vaststelling van de arbeidsbeperkingen van appellant in twijfel te trekken. Beide rapporten zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en in beroep is door appellant geen andersluidende medische informatie ingebracht op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. De rechtbank achtte zich aan de hand van de beschikbare medische gegevens voldoende voorgelicht omtrent de in dit geval van belang te achten bijzonderheden met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellant en achtte geen termen aanwezig een nader medisch onderzoek te doen verrichten.
3.1. Appellant heeft (samengevat) in hoger beroep aangevoerd dat het medisch dossier alsmede de medische historie van appellant voldoende aanknopingspunten biedt om tot de conclusie te komen dat appellant wel degelijk voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie ondermeer de uitspraak van de Raad van 6 maart 2007, LJN BA0905) dient een aanvraag om uitkering in beginsel te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak, waarop de aanspraak betrekking heeft. Gelet op de aanvraag van appellant om toekenning van een uitkering op grond van de Wajong vanwege in 1985/1986 bestaande arbeidsongeschiktheid, moet deze aanvraag – inhoudelijk gezien – worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zoals die luidden op de datum in geding.
4.1.2. Aangezien het, inhoudelijk gezien, in de AAW en de Wajong om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de Raad het bestreden besluit als een weigering een uitkering met toepassing van de inmiddels ingetrokken AAW toe te kennen en de aangevallen uitspraak als een beoordeling van het op deze wijze gelezen besluit.
4.2. In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Nu de rechtbank deze gronden onderbouwd heeft weerlegd, hebben deze de Raad ook niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011.