ECLI:NL:CRVB:2011:BU9881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsstatus
In deze zaak gaat het om de weigering van een ziekengelduitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant had tot 4 december 2007 gewerkt als hypotheekadviseur en ontving aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet tot 3 maart 2008. Bij besluit van 17 februari 2009 werd deze uitkering beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna hij door een bezwaarverzekeringsarts werd onderzocht. Deze arts concludeerde dat appellant op 17 mei 2008 arbeidsongeschikt was geworden in verband met angineuze klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verklaarde het bezwaar ongegrond, stellende dat de eerste ziektedag op 17 mei 2008 moest worden vastgesteld. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarbij zij oordeelde dat appellant op die datum niet meer verzekerd was onder de Ziektewet (ZW) en dat hij niet binnen een maand na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken was geworden. Appellant stelde dat de in hoger beroep overgelegde brief van zijn behandelend cardioloog gegevens bevatte die een ander oordeel rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om het eerdere oordeel te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen gronden waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter.