ECLI:NL:CRVB:2011:BU9881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3453 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsstatus

In deze zaak gaat het om de weigering van een ziekengelduitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant had tot 4 december 2007 gewerkt als hypotheekadviseur en ontving aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet tot 3 maart 2008. Bij besluit van 17 februari 2009 werd deze uitkering beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna hij door een bezwaarverzekeringsarts werd onderzocht. Deze arts concludeerde dat appellant op 17 mei 2008 arbeidsongeschikt was geworden in verband met angineuze klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verklaarde het bezwaar ongegrond, stellende dat de eerste ziektedag op 17 mei 2008 moest worden vastgesteld. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarbij zij oordeelde dat appellant op die datum niet meer verzekerd was onder de Ziektewet (ZW) en dat hij niet binnen een maand na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken was geworden. Appellant stelde dat de in hoger beroep overgelegde brief van zijn behandelend cardioloog gegevens bevatte die een ander oordeel rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om het eerdere oordeel te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen gronden waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter.

Uitspraak

10/3453 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 mei 2010, 2009/1380 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. van den Bergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Bergh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft laatstelijk tot 4 december 2007 in dienstbetrekking gewerkt als hypotheekadviseur. Hij heeft aansluitend aan de beëindiging van deze dienstbetrekking tot en met 3 maart 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Bij besluit van 17 februari 2009 is deze uitkering met ingang van 4 maart 2008 beëindigd.
1.2. Bij brief van 10 oktober 2008 heeft appellant zich bij het Uwv met ingang
van 4 december 2007 ziek gemeld.
2. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij is geconcludeerd dat appellant
op 14 juni 2008 in verband met een hartcatheterisatie arbeidsongeschikt is geworden, is aan appellant bij besluit van 4 maart 2009 meegedeeld dat hij met ingang van deze datum geen recht had op ziekengeld.
3. Appellant heeft tegen het besluit van 4 maart 2009 bezwaar gemaakt en is naar aanleiding hiervan gezien door een bezwaarverzekeringsarts, die na onderzoek en mede op grond van informatie van de behandelend sector concludeerde dat appellant in verband met angineuze klachten op 17 mei 2008 arbeidsongeschikt is geworden. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2009, onder overweging dat de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op 17 mei 2008, het bezwaar ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep met verwijzing naar artikel 46, eerste lid, van de ZW ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat de eerste ziektedag kan worden gesteld op 17 mei 2008, voor onjuist te houden. Op deze datum was appellant niet meer verzekerd in de zin van de ZW. Nu appellant niet binnen een maand na het einde van deze verzekering ongeschikt tot werken is geworden kan aan het bepaalde in artikel 46 van de ZW geen aanspraak op ziekengeld worden ontleend.
5. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel. In het rapport
van 4 augustus 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts aan de hand van het journaal van appellants huisarts uiteengezet dat appellant sinds 2006 wel bekend was met angineuze klachten, maar dat hij met deze klachten in december 2006 het laatst bekende dienstverband heeft aanvaard. Volgens zijn voormelde brief van 10 oktober 2008 heeft appellant daarin de laatste twee maanden normaal gewerkt. Nu pas op 17 mei 2008 voor appellant spoedeisende hulp cardiologie is ingeroepen in verband met een instabiele angina pectoris, is het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat eerst op deze datum de arbeidsongeschiktheid is ingetreden naar het oordeel van de Raad alleszins verantwoord. De in hoger beroep overgelegde brief van 30 juli 2010 van de behandelend cardioloog bevat geen gegevens die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad verwijst in dit verband naar het commentaar van 1 augustus 2011 van de bezwaarverzekeringsarts, die heeft uiteengezet dat bij appellant nog in februari 2008 een stabiele angina pectoris werd geconstateerd en eerst in mei 2008 melding werd gemaakt van een verandering in het medische beeld.
6. Uit hetgeen onder 5 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H.G. Rottier en
J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
EK