ECLI:NL:CRVB:2011:BU9136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1995 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonbetalingsverplichting en faillissement van werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als algemeen directeur van [naam B.V.] werkzaam was. Appellant heeft zijn werkgever, [naam B.V.], in staat van faillissement laten verklaren op 17 juni 2008. Hij verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om overname van de loonbetalingsverplichting vanwege blijvende betalingsonmacht van zijn werkgever. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat appellant niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden beschouwd. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat appellant niet had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om zijn achterstallige loon te verkrijgen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij alles had gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden om zijn salaris te ontvangen. Hij stelde dat hij regelmatig contact had met de oprichters van [naam B.V.] en dat hij hen meerdere keren had aangesproken op de achterstand in salaris. Echter, hij kon geen bewijsstukken overleggen ter onderbouwing van zijn stellingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn claims niet voldoende had onderbouwd en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij al het mogelijke had gedaan om zijn loon te ontvangen. Daarom kwam hij niet in aanmerking voor de overnemingsregeling van artikel 61 en volgende van de WW.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden, in aanwezigheid van griffier L. van Eijndthoven. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 december 2011.

Uitspraak

10/1995 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 februari 2010, 09/356 en 09/488 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A.H.M. Albrecht, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2010. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.T.A. Duijs.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bij brief van 17 november 2010 vragen gesteld aan appellant. Appellant heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 maart 2011.
Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van 2 augustus 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011, waar appellant niet is verschenen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sedert 21 juni 2007 werkzaam bij [naam B.V.]. Volgens het uittreksel uit het handelsregister is appellant per die datum als algemeen directeur van de vennootschap in functie getreden. Als zodanig was hij alleen en zelfstandig bevoegd. Op 28 april 2008 heeft appellant de rechtbank Amsterdam verzocht [naam B.V.] in staat van faillissement te verklaren. Bij vonnis van 17 juni 2008 heeft deze rechtbank het faillissement van [naam B.V.] uitgesproken.
1.2. Appellant heeft het Uwv verzocht om overneming van de loonbetalingsverplichting wegens blijvende betalingsonmacht van zijn werkgever. Bij besluit van 30 september 2008 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kan worden beschouwd. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 17 december 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv appellant ten onrechte niet verzekerd heeft geacht voor de WW en hem op die grond een faillissementsuitkering heeft onthouden. De rechtbank zag evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet al het mogelijke gedaan om het hem verschuldigde loon op andere wijze betaald te krijgen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij al hetgeen heeft gedaan dat van hem redelijkerwijs gevergd kon worden om betaling van het achterstallig salaris te verkrijgen. Volgens appellant had hij in zijn hoedanigheid van algemeen directeur frequent contact en overleg met de oprichters van [naam B.V.] en heeft hij bij meerdere gelegenheden de ontstane achterstand in de betaling van zijn salaris aangekaart en op betaling daarvan aangedrongen. Uiteindelijk heeft hij zich genoodzaakt gezien om een faillissementsverzoek in te dienen. In antwoord op vragen van de Raad heeft appellant verklaard dat hij geen bewijsstukken heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij bij zijn werkgever op betaling van achterstallig loon heeft aangedrongen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2. Appellant heeft zijn stelling dat hij bij meerdere gelegenheden de ontstane achterstand in de betaling van zijn salaris heeft aangekaart bij zijn werkgever en op betaling daarvan heeft aangedrongen niet met concrete gegevens onderbouwd. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het niet betaalde loon van zijn werkgever betaald te krijgen. Onder deze omstandigheden komt appellant geen aanspraak toe op de overnemingsregeling van artikel 61 en volgende van de WW.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM