ECLI:NL:CRVB:2011:BU9136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonbetalingsverplichting en faillissement van werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als algemeen directeur van [naam B.V.] werkzaam was. Appellant heeft zijn werkgever, [naam B.V.], in staat van faillissement laten verklaren op 17 juni 2008. Hij verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om overname van de loonbetalingsverplichting vanwege blijvende betalingsonmacht van zijn werkgever. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat appellant niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden beschouwd. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat appellant niet had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om zijn achterstallige loon te verkrijgen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij alles had gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden om zijn salaris te ontvangen. Hij stelde dat hij regelmatig contact had met de oprichters van [naam B.V.] en dat hij hen meerdere keren had aangesproken op de achterstand in salaris. Echter, hij kon geen bewijsstukken overleggen ter onderbouwing van zijn stellingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn claims niet voldoende had onderbouwd en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij al het mogelijke had gedaan om zijn loon te ontvangen. Daarom kwam hij niet in aanmerking voor de overnemingsregeling van artikel 61 en volgende van de WW.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden, in aanwezigheid van griffier L. van Eijndthoven. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 december 2011.