ECLI:NL:CRVB:2011:BU8976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1917 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ongeval

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellante, die van 1 december 2004 tot 1 december 2006 als administratief medewerkster werkzaam was. Na een ongeval in mei 2006, waarbij zij een fractuur van haar rechterhand opliep, verrichtte zij vanaf oktober 2006 inpakwerk. Na een ziekmelding in november 2006 werd haar met ingang van 1 december 2006 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) toegekend. Echter, na verzekeringsgeneeskundig onderzoek werd op 15 augustus 2007 medegedeeld dat zij vanaf 22 augustus 2007 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet langer ongeschikt werd geacht voor haar arbeid. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium opnieuw ongegrond verklaard.

De rechtbank Utrecht vernietigde op 9 september 2008 het besluit van het Uwv, omdat het onvoldoende had gemotiveerd waarom de lichte administratieve werkzaamheden als maatstaf voor de arbeid dienden te worden aangemerkt. Na een nieuwe beslissing op bezwaar door het Uwv, die opnieuw ongegrond werd verklaard, oordeelde de rechtbank op 21 december 2009 dat het inpakwerk als maatstaf voor de arbeid moest worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en appellante op goede gronden geschikt werd geacht voor haar laatst verrichte arbeid.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak in kracht van gewijsde was gegaan en dat het inpakwerk als maatstaf voor de arbeid moest worden aangenomen. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat haar werk zwaarder was dan vastgesteld door de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad achtte geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 december 2011.

Uitspraak

11/1917 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 februari 2011, 10/1862 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is van 1 december 2004 tot 1 december 2006 in het kader van de Wet sociale werkvoorziening als administratief medewerkster in dienst geweest van [naam Holding BV] te [vestigingsplaats]. Na herstel van een ongeval in mei 2006, waarbij appellante een fractuur opliep van een vinger van haar rechter hand, heeft zij vanaf begin oktober 2006 inpakwerk verricht op de linnenkamer. Na een ziekmelding in november 2006 is aan appellante met ingang van 1 december 2006 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek is aan appellante bij besluit van 15 augustus 2007 meegedeeld, dat zij met ingang van 22 augustus 2007 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet langer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 29 november 2007 is het tegen het besluit van 22 augustus 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij uitspraak van 9 september 2008 heeft de rechtbank Utrecht het besluit van 29 november 2007 vernietigd. Daarbij is overwogen dat het Uwv onvoldoende had onderzocht en gemotiveerd waarom de lichte administratieve werkzaamheden dienden te worden aangemerkt als maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid en niet het werk op de linnenkamer.
2.2. Het Uwv heeft bij besluit van 24 oktober 2008 het bezwaar tegen voormeld besluit van 29 november 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
3. 1. Bij uitspraak van 21 december 2009 heeft de rechtbank Utrecht het besluit van 24 oktober 2008 wegens strijd met artikel 19 van de ZW vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank diende het laatstelijk door appellante voor haar ziekmelding verrichte inpakwerk als haar arbeid in de zin van voormeld artikel van de ZW te worden aangemerkt.
3.2. Ter uitvoering van de onder 3.l vermelde uitspraak heeft het Uwv, na een hoorzitting en verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, op 29 april 2010 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar tegen het besluit van
15 augustus 2007 opnieuw ongegrond is verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij - samengevat - overwogen dat na voormelde uitspraak van 21 december 2009 een zorgvuldig onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts heeft plaatsgevonden en dat appellante op goede gronden geschikt is geacht voor de laatstelijk door haar verrichte arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door appellante geen aanknopingspunten aangereikt voor een andersluidend oordeel per de datum in geding.
5.1. De Raad stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2009 in kracht van gewijsde is gegaan, zodat in dit geding als vaststaand moet worden aangenomen dat voormeld inpakwerk als de maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW geldt. De Raad ziet verder in de door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden
- welke in wezen een herhaling vormen van hetgeen in beroep is aangevoerd - geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Ook naar het oordeel van de Raad heeft de betrokken bezwaararbeidsdeskundige een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de aard en de zwaarte van voormeld werk. Uit de opgemaakte rapporten blijkt dat het ging om licht inpakwerk waarbij geen sprake was van tempodruk. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar werk in feite zwaarder was dan de bezwaararbeidsdeskundige na onderzoek bij voormeld bedrijf heeft vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder genoegzaam uiteengezet dat de beperkingen van appellante, met name wat betreft de functie van de rechterhand en de linkerarm, niet van dien aard waren dat zij buiten staat was dit inpakwerk te verrichten.
5.2. Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) Z. Karekezi.
GdJ