op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 22 september 2010, 09/724 (aangevallen uitspraak 1) en 09/723 (aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 december 2011
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011. Het hoger beroep met zaaknummer 10/5816, gericht tegen aangevallen uitspraak 1 en het hoger beroep met zaaknummer 10/5817, gericht tegen aangevallen uitspraak 2 zijn gevoegd behandeld. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
1.1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft zich op 17 juni 2008, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld. Bij besluit van 28 juli 2008 heeft het Uwv naar aanleiding hiervan aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3. Op 20 november 2008 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft appellant met ingang van 21 november 2008 hersteld verklaard. Vervolgens heeft appellant gedurende enkele dagen werk hervat bij Uniclean.
1.4. De uitbetaling van ziekengeld is door het Uwv per 25 januari 2009 gestopt. Appellant heeft tegen de stopzetting van de betaling bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 mei 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet ontvankelijk verklaard.
1.5. Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat over de periode van 20 november 2008 tot en met 25 januari 2009 ten onrechte ziekengeld is betaald en dat een bedrag van € 3.383,54 van hem wordt teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit tot terugvordering bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van (eveneens) 5 mei 2009 (bestreden besluit 2) dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit 1, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van de overweging dat het Uwv na 21 november 2008 de ZW-uitkering ten onrechte heeft doorbetaald en dat het stoppen van de ten onrechte uitbetaalde ZW-uitkering niet kan worden aangemerkt als een rechtshandeling aangezien zij niet gericht is op enig rechtsgevolg. Het stopzetten van de uitkering is niet gericht op de vaststelling dan wel wijziging van de aanspraak van appellant op uitkering ingevolge de ZW. Dit rechtsgevolg is al eerder, met de hersteldverklaring van 20 november 2008, ontstaan. De handeling van het Uwv, te weten het stopzetten van de uitbetaling van de ZW-uitkering kan daarom niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt. Ingevolge artikel 7:1 van de Awb staat tegen een feitelijke handeling het rechtsmiddel van bezwaar niet open zodat het Uwv terecht het bezwaar van appellant niet ontvankelijk heeft verklaard.
3.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellant gericht tegen bestreden besluit 2, ongegrond verklaard.
3.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant bij besluit van 20 november 2008 is geïnformeerd over het feit dat hij met ingang van 21 november 2008 hersteld is verklaard. Dit betekent dat appellant vanaf die datum geen recht meer had op ZW-uitkering en dat er geen grondslag meer bestond voor het verstrekken van ZW-uitkering. De rechtbank is niet gebleken dat na 21 november 2008 sprake is geweest van een nieuwe ziekmelding door appellant of zijn werkgever Uniclean dan wel dat appellant na 21 november 2008 op enig moment arbeidsongeschikt in de zin van de ZW is geweest. De grond van appellant dat geen intrekking van een toekenning heeft plaatsgevonden hetgeen een formeel bezwaar is tegen de terugvordering, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet omdat geen sprake is van een toekenning na 21 november 2008 maar van een abusievelijke doorbetaling. Derhalve is het Uwv op grond van het bepaalde in artikel 33, eerste lid, van de ZW gehouden om de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode vanaf 21 november 2008 tot en met 25 januari 2009 van appellant terug te vorderen. Van een dringende reden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van terugvordering is de rechtbank niet gebleken.
4.1. Appellant heeft (samengevat) in zijn hoger beroep gericht tegen aangevallen uitspraak 1 gesteld dat hij bij beschikking van 20 november 2008 arbeidsgeschikt is verklaard met ingang van 21 november 2008, dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de verzekeringsarts en werk heeft hervat. Na enkele dagen heeft hij zich opnieuw ziek gemeld. De ZW-uitkering is vervolgens voortgezet, hij heeft daarvan verder geen aparte beschikking gekregen. In of vlak na de laatste week van januari 2009 is de uitkering van de ZW-uitkering gestopt. Een besluit dat hij geen recht meer had op een ZW-uikering heeft hij niet ontvangen. De plotselinge stopzetting van de betaling van de ZW-uitkering beschouwt appellant als een uitvoeringshandeling, waartegen hij bezwaar kan maken.
4.2. In zijn hoger beroep gericht tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant (samengevat) nogmaals aangevoerd dat hij per 20 november 2008 arbeidsgeschikt is verklaard, dat heeft geaccepteerd en kort daarna werk heeft hervat en zich vervolgens opnieuw heeft ziek gemeld. Appellant stelt zich op het standpunt dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan om laatstgenoemde ziekmelding te traceren. Na zijn ziekmelding kreeg appellant ziekengeld uitgekeerd. Een toekenning moet worden ingetrokken om te kunnen gaan terugvorderen, nu het Uwv de toekenning niet heeft ingetrokken kan er dus niet worden teruggevorderd.
5. Het Uwv heeft in verweer inzake het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 herhaald dat het stoppen van de betaling van de ZW-uitkering niet kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat zij derhalve op goede gronden heeft besloten het bezwaar van appellant niet ontvankelijk te verklaren. Inzake het hoger beroep gericht tegen de aangevallen uitspraak 2 heeft het Uwv aangevoerd dat appellant per 21 november 2008 niet langer recht had op een ZW-uitkering, dat de betalingen van zijn uitkering abusievelijk zijn blijven doorlopen en deze pas op 25 januari 2009 zijn gestopt. De betalingen die in de periode van 21 november 2008 tot 25 januari 2009 hebben plaatsgevonden op basis van het eerder toegekende recht moeten dan ook als onverschuldigd worden aangemerkt. Op grond van de bepalingen van de ZW is het Uwv gehouden al hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van terugvordering. Er is geen sprake van de toekenning van een nieuw recht op ziekengeld aan appellant na 21 november 2008.
De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank dat de handeling van het Uwv, bestaande uit het stoppen van de betaling van de ZW-uitkering aan appellant per 25 januari 2009 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hetgeen daartegen in hoger beroep door appellant is aangevoerd brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel.
6.2. Uit het gestelde in 6.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
7.1. De Raad stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat appellant per 21 november 2008 hersteld is verklaard door de verzekeringsarts en dat appellant toen heeft hervat in werk. Daaruit volgt dat appellant per die datum geen recht meer had op ziekengeld.
7.2. Van een nieuwe ziekmelding na 21 november 2008 en een nieuw besluit tot toekenning van een uitkering ingevolge de ZW, is de Raad niet gebleken.
7.3. Evenmin is de Raad gebleken dat de uitbetaling van de uitkering aan appellant op of na 21 november 2008 gedurende enige tijd is onderbroken en nadien is hervat.
7.4. De Raad is van oordeel dat de doorlopende betaling van de uitkering aan appellant vanaf 21 november 2008 onverschuldigd heeft plaatsgevonden en dat het Uwv bijgevolg gehouden is hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. De Raad is niet gebleken van omstandigheden of feiten op grond waarvan het Uwv af had moeten zien van terugvordering.
8. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak 2 komt voor bevestiging in aanmerking.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011.