ECLI:NL:CRVB:2011:BU8830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6924 ZW + 09/6992 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afwijzing van ziekengeld op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om ziekengeld toe te kennen aan appellante. De zaak betreft de beoordeling van de medische situatie van appellante, die zich herhaaldelijk ziek had gemeld met klachten van vermoeidheid en andere aandoeningen. De rechtbank Roermond had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar de medische situatie van appellante. De door appellante overgelegde rapportages van haar internist en psycholoog waren voornamelijk gericht op de periode na 2009, waardoor de Raad niet kon concluderen dat er sprake was van een toename van de beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling in het kader van de Wet WIA. De bezwaarverzekeringsarts had op afdoende wijze gemotiveerd dat de door de internist aangegeven beperkingen niet konden worden afgeleid uit de beschikbare objectieve medische gegevens.

De Raad oordeelde dat er geen belangrijke meningsverschillen waren tussen partijen over de ziekte van appellante, maar dat de discussie vooral ging over de omvang van de beperkingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 5 juni 2008 en 18 augustus 2008 geschikt was voor de geduide functies. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling tot schadevergoeding op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en de andere rechters als leden.

Uitspraak

09/6924 ZW + 09/6992 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 november 2009, 08/1577, 09/679 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. F.H.W. Verberne, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 21 juni 2010 nadere medische gegevens ingediend.
Het Uwv heeft gereageerd met een brief van 1 juli 2010, waarbij twee rapportages van de bezwaarverzekeringsarts zijn ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde, mr. Verberne. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 1 maart 2006 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat appellante voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was bevonden. Per 9 januari 2006 is appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Vervolgens heeft appellante zich meerdere keren ziek gemeld met dezelfde, met name vermoeidheids-klachten als voorheen. Ten aanzien van al deze ziekmeldingen heeft het Uwv beslist dat appellante geschikt is voor de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies.
1.3. Appellante heeft zich op 5 juni 2008 wederom met dezelfde klachten ziek gemeld. Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het Uwv appellante per 5 juni 2008 geen ziekengeld toegekend. Zij is geschikt geacht tot het verrichten van haar arbeid, aangezien er geen sprake is van objectieve nieuwe medische feiten. Bij besluit van 8 september 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juni 2008, ongegrond verklaard.
1.4. Op 18 augustus 2008 heeft appellante zich nogmaals ziek gemeld. Bij besluit van 4 september 2008 heeft het Uwv wederom vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten en dat appellante per 18 augustus 2008 geschikt is voor de voor haar geduide functies en dus met ingang van deze datum geen recht heeft op ziekengeld. Bij besluit van 7 april 2009 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv op basis van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 september 2008, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak de beroepen van appellante, gericht tegen de bestreden besluiten, ongegrond verklaard.
De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van de overweging dat zij geen aanleiding ziet de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv in strijd te achten met de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Op basis van de voorhanden medische gegevens ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van voornoemde verzekeringsartsen. De rechtbank is van oordeel dat appellante per 5 juni 2008, respectievelijk 18 augustus 2008 op medische gronden niet ongeschikt was de in het kader van de Wet WIA beoordeling geduide functies te verrichten. De door appellante overgelegde rapportage van de internist drs. T. Wijlhuizen, heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat de bestreden besluiten op een onjuiste medische grondslag berusten.
3. Appellante heeft (samengevat) in hoger beroep gesteld dat zij niet enkel symptomen vertoont van Chronisch Vermoeidheid syndroom (CVS), maar dat de internist Wijlhuizen ook daadwerkelijk de diagnose CVS heeft gesteld. Verder is volgens appellante miskend dat zij ook lijdt aan fibromyalgie, chronische buikpijn en PTSS. Zij acht zich aanzienlijk meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen en heeft ter onderbouwing van dit standpunt (nadere) rapportages overgelegd van de internist Wijlhuizen en van de psycholoog drs. Rylant.
4. Het Uwv heeft in verweer (samengevat) aangevoerd dat zij niet heeft gesteld dat appellante niet ziek is, maar dat daaraan op basis van geobjectiveerde medische gegevens niet de beperkingen kunnen worden verbonden in een omvang die appellante daaraan wenst toe te kennen. Van nieuwe ziekten die leiden tot een toename van de beperkingen ten opzichte van de situatie ten tijde van de onderzoeken in het kader van de Wet WIA kan volgens het Uwv niet worden gesproken.
De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt vast dat partijen niet in belangrijke mate van mening verschillen omtrent de ziekte waaraan appellante lijdt, maar dat zij met name verdeeld zijn over het antwoord op de vraag naar de (omvang van) de beperkingen die daaraan voor appellante verbonden dienen te worden en of er sprake is van een toename van haar beperkingen ten opzichte van de situatie ten tijde van het onderzoek in het kader van de Wet WIA.
5.2. De Raad is van oordeel dat door de verzekeringsartsen uitgebreid en zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de medische situatie van appellante. Appellante is onderzocht, er is informatie opgevraagd bij de behandelend sector en er is kennis genomen van alle beschikbare medische informatie.
5.3. De door appellante overgelegde rapportages van de internist Wijlhuizen en van de psycholoog Rylant hebben met name betrekking op de periode vanaf 2009, derhalve kan de Raad daaruit niet concluderen dat sprake is van een toename van de beperkingen van appellante op de data als hier in geding ten opzicht van haar beoordeling in het kader van de Wet WIA.
5.4. In zijn rapportages van 3 maart en 29 juni 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts
J.L. Waasdorp naar het oordeel van de Raad op afdoende wijze gemotiveerd dat de door de internist Wijlhuizen aangegeven beperkingen in de omvang als door hem aangenomen niet kunnen worden afgeleid uit de beschikbare objectieve medische gegevens.
6. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen, vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak derhalve bevestigd dient te worden.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) Z. Karekezi.
EK