ECLI:NL:CRVB:2011:BU8640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vordering wegens meerinkomen op basis van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een vordering wegens meerinkomen die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is vastgesteld. De vordering betreft het jaar 2007 en is gebaseerd op artikel 3.17, zevende lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Minister heeft na controle van de bijverdiensten van appellante, op basis van inkomensgegevens van de Belastingdienst, een vordering vastgesteld van in totaal € 2.348,27. Deze vordering is opgebouwd uit € 1.388,63 aan meerinkomen en € 959,64 wegens het bezit van een OV-studentenkaart in 2007.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze vordering, maar de Minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de vordering niet op de juiste wettelijke basis is vastgesteld en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de bijverdienregeling. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de Minister de vordering terecht heeft gebaseerd op de geldende wetgeving en dat er geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de Minister het toetsingsinkomen van appellante correct heeft vastgesteld en dat er geen reden is om af te wijken van de wettelijke bepalingen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de procedure enkel betrekking heeft op de vordering over 2007, waarbij verzoeken met betrekking tot latere jaren buiten beschouwing zijn gelaten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2011.