[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 augustus 2009, 09/189 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 december 2011
Namens appellante heeft mr. P. Bosma, advocaat te Zeewolde, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C. Kuipers, kantoorgenoot van mr. Bosma. Het Uwv is na bericht van verhindering niet verschenen.
1.1. Appellante heeft op 11 november 2008 bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet in verband met het faillissement van de besloten vennootschap [BV] te [vestigingsplaats] (hierna: [BV]), voor welke vennootschap zij als verzorgster van de kinderen van de directeur en enig aandeelhouder van [BV] [H.K.] (hierna: [H.K.]), thuis bij [H.K.] werkzaam was.
1.2. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 26 november 2008 afgewezen. Daartoe is overwogen dat appellante op het moment dat [BV] failliet ging niet (meer) als werknemer in dienst was van [BV]. [H.K.] was op het moment dat [BV] failliet ging geen bestuurder meer van de vennootschap. De arbeidsovereenkomst die appellante met [BV] had gesloten is, zo heeft het Uwv gesteld, op 11 september 2008 geëindigd en op die datum overgegaan in een arbeidsovereenkomst tussen appellante en [H.K.].
1.3. Het Uwv heeft de bewaren tegen het besluit van 26 november 2008 bij besluit van 7 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. Het tegen het besluit van 7 januari 2009 ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante geen dienstverband (meer) had met [BV] toen deze vennootschap failleerde.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er feitelijk in de arbeidsverhouding tussen haar en [H.K.] geen wijziging is gekomen en dat zij er daarom van uitgaat dat zij vanaf 14 augustus 2006 tot de datum van het faillissement werknemer is geweest van [BV].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) is bepaald dat en onder welke voorwaarden een werknemer in de zin van dat hoofdstuk recht heeft op een zogenoemde faillissementsuitkering. Behoudens de in artikel 62, eerste lid, onder a, van de WW neergelegde uitzondering is voor dat recht vereist dat de werknemer in dienst is van de werkgever.
4.2. Van een dienstverband bedoeld in 4.1 is eerst sprake indien arbeid wordt verricht, loon wordt betaald en een gezagsverhouding aanwezig is.
4.3. In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat appellante in ieder geval op het moment dat [BV] failliet ging feitelijk onder het gezag van [H.K.] privé werkzaam was en dat [H.K.], en niet [BV], haar loon betaalde. Gelet op deze feitelijke situatie was appellante op het moment dat [BV] failliet ging niet in dienst van [BV]. Dat appellante zich dit niet heeft gerealiseerd en dat zij meende doorlopend in dienst te zijn geweest van [BV] maakt dit niet anders. De in artikel 62, eerste lid, van de WW neergelegde uitzondering doet zich hier niet voor. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv de door appellante aangevraagde uitkering daarom terecht heeft geweigerd.
4.4. Hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter, en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.