ECLI:NL:CRVB:2011:BU8525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5673 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en medische beoordeling door niet-geregistreerde arts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2009. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WAO-uitkering aan betrokkene, die in eerste instantie was afgewezen. De rechtbank had het besluit van 22 januari 2008 vernietigd, omdat het medische onderzoek was uitgevoerd door artsen die niet als verzekeringsarts geregistreerd waren. De Centrale Raad heeft in een tussenuitspraak van 3 november 2010 vastgesteld dat het dossieronderzoek en de hoorzitting door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende waren om het gebrek in het medische onderzoek te herstellen. Appellant werd opgedragen om het gebrek te verhelpen.

Na aanvullend medisch onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts op 5 januari 2011, concludeerde deze dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling van betrokkene zouden kunnen wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts vond geen objectieve onderbouwing voor de klachten van betrokkene, en de Raad oordeelde dat de aan betrokkene voorgehouden functies niet te zwaar waren, gelet op de door appellant aangegeven beperkingen. De Raad bevestigde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 januari 2008 in stand blijven, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De Centrale Raad heeft appellant bovendien veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 874,=, en een griffierecht van € 447,= opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier I.J. Penning.

Uitspraak

09/5673 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2009, 08/675 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 16 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Staal, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. Betrokkene is, zoals zij had bericht, niet verschenen.
Bij tussenuitspraak van 3 november 2010 (LJN BO4110) heeft de Raad overwogen dat het dossieronderzoek en het bijwonen van de hoorzitting door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende is om het gebrek dat het medische onderzoek in de primaire fase heeft plaatsgevonden door artsen die geen geregistreerde verzekeringsartsen zijn, te herstellen. Het door betrokkene in beroep aangevochten besluit van 22 januari 2008 is dus terecht vernietigd. De Raad heeft appellant opgedragen het gesignaleerde gebrek te herstellen.
Op 25 januari 2011 heeft appellant een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van dezelfde datum en informatie van de huisarts van 10 januari 2011 ingezonden.
Betrokkene heeft daarop gereageerd.
Vervolgens hebben beide partijen nog stukken overgelegd.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2011. Appellant was opnieuw vertegenwoordigd door Anandbahadoer. Betrokkene is, zoals zij had bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar de overwegingen 4 en 5 van de aangevallen uitspraak. Voorts verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak.
2. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellant heeft gevolg gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak door betrokkene te laten onderzoeken door de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene op het spreekuur gezien op 5 januari 2011 en informatie bij de huisarts van betrokkene opgevraagd. De bezwaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is haar standpunt inzake de beperkingen van betrokkene op de datum in geding, 20 januari 2008, te wijzigen. Noch uit het spreekuur noch uit de informatie van de huisarts komen nieuwe medische feiten naar voren. De informatie van de huisarts bevat geen medische onderbouwing voor een depressie en totale ontreddering. Pas in april 2008 is betrokkene doorverwezen naar het maatschappelijk werk. Het spreekuur leidt niet tot een andere conclusie dan hetgeen is vastgesteld tijdens de hoorzitting in januari 2008.
3.2. De Raad ziet geen redenen aan deze conclusie te twijfelen. Betrokkene heeft geen informatie van een psychiater of psycholoog, die ziet op de datum in geding, overgelegd. Kennelijk heeft de huisarts haar situatie toen niet zo ernstig ingeschat dat doorverwijzing op dat moment nodig of wenselijk was. De intake bij de psycholoog heeft plaatsgevonden op 24 december 2008, bijna een jaar na de datum in geding.
3.3. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van appellant met betrekking tot de medische situatie van betrokkene voor onjuist te houden. Voor de rug- of heupklachten ontbreekt een objectieve onderbouwing. De huisarts geeft in zijn brieven van 26 maart 2008 en 10 januari 2011 evenmin een objectieve medische oorzaak voor deze klachten.
3.4. Dat betrokkene per 6 augustus 2008 volledig arbeidsongeschikt is geacht om arbeidskundige redenen leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de gedingstukken, met name het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 september 2009, blijkt dat sprake is van een toename van psychische klachten en een matige tot ernstige depressie. Niet aannemelijk is geworden dat deze situatie zich al voordeed op of rond de datum in geding.
3.5. De stelling van betrokkene dat de maatman niet juist is slaagt niet. De Raad verwijst naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 november 2009, waarmee de Raad zich kan verenigen.
3.6. De Raad is voorts van oordeel dat de aan betrokkene voorgehouden functies, gelet op de door appellant aangegeven beperkingen, niet te zwaar zijn voor haar.
4. In de tussenuitspraak heeft de Raad reeds geoordeeld dat de rechtbank het besluit van 22 januari 2008 terecht heeft vernietigd. Het hoger beroep slaagt dus niet. Uit rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.6 volgt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 januari 2008 geheel in stand kunnen worden gelaten.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,= voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, ½ punt voor het geven van een reactie op het nadere standpunt van appellant en ½ punt voor het onderbouwen van het standpunt dat betrokkene vanaf 6 augustus 2008 weer volledig arbeidsongeschikt is, waarde per punt € 437,=) .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moet nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 januari 2008 geheel in stand blijven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 874,=;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 447,= wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 december 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.J. Penning.
TM