ECLI:NL:CRVB:2011:BU6975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3394 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bijzondere bijstand en voorliggende voorzieningen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 29 november 2011, wordt de zaak behandeld van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde (appellant) tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand door betrokkenen, die verzekerd zijn via een collectieve ziektekostenverzekering. De Raad oordeelt dat appellant bij zijn beoordeling van de voorliggende voorziening is afgeweken van zijn eigen beleidsregel. Betrokkenen zijn elders verzekerd en kunnen niet worden geacht gebruik te maken van de collectieve verzekering van de gemeente, waardoor de afwijzing van de aanvragen onterecht is. De Raad draagt appellant op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 31 maart 2008, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak bevestigt de eerdere vernietiging van de besluiten van 5 augustus 2008 door de rechtbank, waarbij de aanvragen van betrokkenen om bijzondere bijstand ten onrechte waren afgewezen op grond van een voorliggende voorziening.

Uitspraak

09/3394 WWB-T + 09/3395 WWB-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 14 mei 2009, 08/798 en 08/799 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen
[Betrokkene A] en [Betrokkene B] beiden wonende in [woonplaats] (hierna: betrokkenen)
en
appellant
Datum uitspraak: 29 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. E.P. Groot, advocaat te Groningen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.D.G. de Vries, werkzaam bij de gemeente Vlagtwedde. Voor betrokkenen is verschenen mr. Groot.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkenen zijn via een collectieve ziektekostenverzekering, afgesloten door de bewindvoerderorganisatie Kompas Zuidlaren, verzekerd bij zorgverzekeraar Menzis (hierna: Menzis). Op grond van deze verzekering worden de kosten van de eigen bijdrage voor thuiszorg niet vergoed. Betrokkenen hebben afzonderlijk van elkaar begin maart 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor, onder andere, de kosten van de eigen bijdrage voor thuiszorg. Bij afzonderlijke besluiten van 31 maart 2008 heeft appellant, voor zover van belang, bijzondere bijstand voor die kosten tot een maximum bedrag van € 17,98 per maand toegekend over de periode van 1 januari 2008 tot 1 mei 2008 en bepaald dat daarna geen bijstand meer zal worden verstrekt. Hieraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat er sprake is van een voorliggende voorziening.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 5 augustus 2008 zijn de tegen de besluiten van
31 maart 2008 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank, met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten, de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, de besluiten van
5 augustus 2008 vernietigd en bepaald dat appellant nieuwe besluiten neemt op de bezwaren van betrokkenen met inachtneming van de uitspraken.
3. Appellant heeft in hoger beroep samengevat het volgende aangevoerd. De gemeente heeft met Menzis een overeenkomst gesloten op grond waarvan inwoners van de gemeente Vlagtwedde met een nader bepaald laag inkomen een ziektekostenverzekering bij Menzis kunnen afsluiten die de kosten van de eigen bijdrage voor thuiszorg wel dekt (hierna: collectieve verzekering van de gemeente). Het is voor betrokkenen mogelijk om tussentijds hiernaar over te stappen en aan deze verzekering zijn geen extra kosten verbonden. Nu betrokkenen geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid, is de bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten geweigerd vanaf het moment dat betrokkenen redelijkerwijs konden overstappen op de grond dat er sprake is van een voorliggende voorziening. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de toelichting op artikel 10 van de richtlijnen bijzondere bijstand van de gemeente Vlagtwedde (hierna: richtlijnen), ten onrechte geoordeeld dat is afgeweken van de eigen beleidsregel dan wel bestendige gedragslijn. Nu betrokkenen bij Menzis zijn verzekerd, geldt deze beleidsregel voor hen niet.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat betrokkenen kunnen overstappen naar de collectieve verzekering van de gemeente, dat aan deze verzekering voor betrokkenen geen extra kosten zijn verbonden en dat de onderhavige kosten op grond van deze verzekering voor vergoeding in aanmerking komen. Tussen partijen is in geding of de aanvragen van betrokkenen om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor thuiszorg met ingang van 1 mei 2008 al dan niet terecht zijn afgewezen op de grond dat er sprake is van een voorliggende voorziening.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant bij zijn beoordeling van de vraag of er ten aanzien van betrokkenen sprake is van een voorliggende voorziening, is afgeweken van zijn eigen beleidsregel dan wel bestendige gedragslijn. De Raad overweegt hiertoe het volgende.
4.2.1. Ingevolge artikel 9 van de richtlijnen, voor zover hier van belang, kunnen personen met een inkomen van maximaal 110% van de relevante bijstandsnorm plus toeslag of verlaging deelnemen aan de collectieve verzekering van de gemeente. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de richtlijnen worden op de bijzondere bijstand voor kostensoorten die zijn opgenomen in het pakket van de collectieve verzekering van de gemeente de maximale vergoedingen van de collectieve verzekering van de gemeente in mindering gebracht. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de richtlijnen wordt het eerste lid niet toegepast wanneer de belanghebbende buiten eigen toedoen geen aanspraak heeft op deelname aan de collectieve verzekering van de gemeente. De toelichting op artikel 10 van de richtlijnen vermeldt het volgende: “De collectieve verzekering is alleen dan een voorliggende voorziening wanneer diegenen er daadwerkelijk een beroep op kunnen doen. Dat zijn alleen de deelnemers. Van diegenen die niet deelnemen zal steeds moeten worden beoordeeld in hoeverre dit te wijten is aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hiervan kan sprake zijn bij een eerdere weigering om aan de regeling deel te nemen. Voor elders verzekerden geldt dat de collectieve verzekering nooit als voorliggende voorziening kan gelden. Er zal dan steeds moeten worden beoordeeld in hoeverre deze belanghebbende in aanmerking komt voor bijstand. (…)”
4.2.2. Naar het oordeel van de Raad wordt in deze toelichting met “collectieve verzekering” onmiskenbaar bedoeld de collectieve verzekering van de gemeente en met “deelnemers” de deelnemers aan de collectieve verzekering van de gemeente. Uit de toelichting volgt dat voor elders verzekerden de collectieve verzekering nooit als een voorliggende voorziening kan gelden.
4.2.3. Nu betrokkenen elders verzekerd zijn, dat wil zeggen niet zijn verzekerd via de collectieve verzekering van de gemeente, is geen sprake van een voorliggende voorziening als bedoeld in de toelichting op artikel 10 van de richtlijnen. Dat de collectieve verzekering van de gemeente een voorliggende voorziening kan worden indien betrokkenen hun eigen ziektekostenverzekering inruilen voor deze collectieve verzekering, doet hieraan niet af. Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook ten onrechte afgewezen op de grond dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in de toelichting op artikel 10 van de richtlijnen. De hoger beroepen van appellant slagen dan ook niet zodat de aangevallen uitspraken, waarbij de besluiten van 5 augustus 2008 zijn vernietigd, voor bevestiging in aanmerking komen.
4.3. De Raad stelt vast dat appellant, ondanks dat er geen wettelijke bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de werking van de aangevallen uitspraken hangende de hoger beroepen is geschorst, tot op heden geen uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraken. Met het oog op een finale geschilbeslechting ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant op te dragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 31 maart 2008, thans met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt appellant op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in de besluiten van 5 augustus 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2011.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) I. Mos.
HD