ECLI:NL:CRVB:2011:BU6597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1736 WAO + 10/1737 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en onveranderde vaststelling van WAO-uitkering na medisch en arbeidskundig heronderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een heronderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2006, werd haar uitkering per 10 januari 2007 herzien naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de herziening van de uitkering gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom zij in staat werd geacht de geduide functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak benoemde een deskundige, psychiater prof. dr. G.F. Koerselman, die concludeerde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad volgde de bevindingen van de deskundige en oordeelde dat appellante met haar beperkingen in staat moest worden geacht de aan de schattingen ten grondslag gelegde functies te vervullen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

10/1736 WAO
10/1737 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 februari 2010, 08/39 en 08/1162 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 november 2010, waar partijen - met bericht van verhindering - niet zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater prof. dr. G.F. Koerselman heeft over de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding op 22 maart 2011 gerapporteerd. Partijen hebben hun reactie op het deskundigenrapport ingezonden. Bij brief van 19 augustus 2011 heeft de deskundige de reactie van appellante van commentaar voorzien.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 november 2011, waar partijen - met bericht van verhindering - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na medisch en arbeidskundig heronderzoek in het kader van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft het Uwv bij besluit van 9 november 2006 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 10 januari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 3 december 2007 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2. In het kader van een herbeoordeling op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat gold tot 1 oktober 2004, heeft in 2007 heronderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 3 december 2007 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 22 februari 2007 onveranderd vastgesteld op 25 tot 35%. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 3 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd vanwege strijdigheid met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, omdat naar haar oordeel de medische en arbeidskundige grondslag – uiteindelijk - kon worden onderschreven. Met betrekking tot bestreden besluit 2 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat dit besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust en heeft zij het daartegen gerichte beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat haar medische beperkingen ernstig zijn onderschat. Ten onrechte hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen bij de beoordeling van haar psychische klachten het Protocol depressieve stoornis (hierna: Protocol) niet toegepast. Verder heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom zij medisch bezien in staat wordt geacht de geduide functies te vervullen. Gelet op de complexe medische problematiek had de rechtbank volgens appellante een psychiater als deskundige moeten benoemen.
4. De Raad oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij door de rechtbank is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 geheel in stand blijven en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard.
4.2. In zijn rapport van 22 maart 2011 heeft de door de Raad benoemde deskundige Koerselman op vragen van de Raad geantwoord zich te kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante per de data in geding, 10 januari 2007 en 22 februari 2007. Bij brief van 19 augustus 2011 heeft de deskundige puntsgewijs commentaar gegeven op de van de zijde van appellante gegeven reactie op zijn rapport van 22 maart 2011. De deskundige heeft zijn standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van appellante niet gewijzigd.
4.3. Volgens vaste rechtspraak pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige te volgen, mits de deskundige zijn bevindingen en conclusies op inzichtelijke wijze en naar behoren heeft gemotiveerd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken is de Raad niet gebleken. De Raad is van oordeel dat de deskundige, die de beschikking heeft gehad over alle in geding zijnde medische gegevens, op zorgvuldige wijze een onderzoek heeft ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. Voorts heeft de deskundige zijn standpunt niet gewijzigd na kennisneming van het hem voorgelegde commentaar. Hij is gemotiveerd ingegaan op het commentaar van appellante, zodat niet gezegd kan worden dat hij zijn standpunt niet serieus heeft heroverwogen. Gelet hierop concludeert de Raad dat het Uwv de belastbaarheid van appellante per 10 januari 2007 en 22 februari 2007 juist heeft vastgesteld. De aangevoerde grond dat de artsen van het Uwv bij hun onderzoek ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van het Protocol, slaagt reeds niet omdat hun bevindingen zijn onderschreven door de deskundige, die zelf niet verplicht is om van het Protocol gebruik te maken.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde belastbaarheid is de Raad verder van oordeel dat appellante met haar beperkingen in staat moet worden geacht de aan de schattingen ten grondslag gelegde functies te vervullen. Evenals de rechtbank acht de Raad in dit verband de bij de geselecteerde functies voorkomende signaleringen in de arbeidskundig rapporten afdoende toegelicht. De Raad verenigt zich met de overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank is gebaseerd.
4.5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient voor zover aangevochten te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) L. van Eijndthoven.
JL