ECLI:NL:CRVB:2011:BU6498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- L. van Eijndthoven
- J. Riphagen
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid door onaanvaardbare vermenging van persoonlijke en zakelijke belangen
In deze zaak heeft appellante, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd, te maken gekregen met een weigering van haar uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht werd bevestigd. De appellante had haar uitkering aangevraagd na een beëindiging van haar dienstverband, dat volgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was gebaseerd op een dringende reden. Deze dringende reden was het verwijtbaar werkloos worden van appellante, zoals bedoeld in de WW.
De Raad oordeelde dat appellante door het afsluiten van terugkoop- en beleningscontracten voor zichzelf, en het toekennen van irreële waarden aan de beleende goederen, haar persoonlijke en zakelijke belangen op een onaanvaardbare wijze had vermengd. Dit gedrag getuigde niet van goed werknemerschap. De Raad stelde vast dat appellante had moeten begrijpen dat haar gedragingen niet waren toegestaan, ook al was zij daar niet expliciet op gewezen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan naar de arbeidsrechtelijke dringende reden en dat appellante in overwegende mate verantwoordelijk was voor haar werkloosheid. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van appellante, zoals haar leeftijd en de duur van het dienstverband, niet voldoende waren om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de werkgever terecht tot ontslag was overgegaan en dat er geen reden was om de eerdere uitspraak te vernietigen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar bespraken.