op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2010, 09/4562 (hierna: aangevallen uitspraak 1)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2011, 10/387 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 november 2011
Namens appellante heeft mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2011, waar de hoger beroepen gevoegd zijn behandeld. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
1.1. Appellante is op 19 december 2003 uitgevallen voor haar werkzaamheden. Bij besluit van 31 december 2004 (hierna: het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.2. Bij besluit van 12 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Uit het rapport van bezwaararbeidsdeskundige L.G.W. Lind van 22 juli 2005 blijkt dat door het Uwv de functies textielproductenmaker (SBC-code 111160), productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
1.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 maart 2007 het besluit van 12 september 2005 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de medische grondslag van de afwijzing van de WAO-aanvraag juist is te achten, maar dat de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies ontoereikend is gemotiveerd.
1.4. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit bij besluit van 5 september 2007 wederom ongegrond verklaard, waarbij dezelfde functies aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 mei 2009 ook het besluit van 5 september 2007 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank achtte onvoldoende duidelijk of de geduide functies geschikt zijn voor appellante, gelet op haar allergie voor huisstofmijt en op de signalering op het aspect duwen of trekken.
1.5. De bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe stelt in haar rapport van 19 augustus 2009 dat duwen en trekken in de geduide functies niet voorkomt en dat deze functies niet longbelastend zijn. Bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek onderschrijft in haar rapport van 24 augustus 2009 het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige dat de functies niet longbelastend zijn. Van een langdurige, onvermijdelijke blootstelling aan huisstofmijt is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen sprake, zodat de geduide functies ook wat de allergie betreft uitvoerbaar zijn. Bij besluit van 7 september 2009 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard en daarbij is wederom uitgegaan van de eerder genoemde functies.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet langer ter beoordeling voorligt, nu appellante geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van
27 maart 2007. De rechtbank acht de geschiktheid van de geduide functies toereikend gemotiveerd.
2.2. De rechtbank volgt de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts in hun conclusie dat de geduide functies niet longbelastend zijn en dat appellante in die functies niet wordt blootgesteld aan huisstofmijt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het niet goed beheersen van de Nederlandse taal geen belemmering vormt voor het verrichten van de geduide functies. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan appellante stelt, in de geduide functies geen sprake is van blootstelling aan grote temperatuurschommelingen of aan verhoogd persoonlijk risico. De rechtbank verwerpt ook de beroepsgrond van appellante dat de functies van textielproductenmaker en inpakker ongeschikt zijn in verband met een beperking ten aanzien van deadlines en productiepieken. In de functie textielproductenmaker is geen sprake van veelvuldige productiepieken, terwijl de functie van inpakker op dit punt geen kenmerkende belasting laat zien, zodat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
3. In hoger beroep handhaaft appellante haar standpunt dat de geduide functies ongeschikt zijn.
4.1. De Raad, oordelend over de gronden die appellante tegen de aangevallen uitspraak 1 heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.2. Appellante heeft in hoger beroep, in essentie, dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. In het rapport van 16 februari 2011 is de bezwaararbeidsdeskundige P.W.A. Thoen nogmaals ingegaan op deze gronden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het bijzonder aandacht besteed aan de in een van de functies vereiste taalvaardigheid, het verhoogd persoonlijk risico, deadlines/productiegebieden en temperatuurwisselingen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante ter zitting verklaard geen nadere concrete argumenten tegen de toelichting van de arbeidsdeskundige te kunnen inbrengen.
4.3. Mede gezien het rapport van bezwaararbeidsdeskundige van 16 februari 2011, kan de Raad het oordeel van de rechtbank dat de geduide functies geschikt zijn te achten voor appellante onderschrijven. De Raad volstaat ermee te verwijzen naar hetgeen de rechtbank terzake heeft overwogen.
5. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellante tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt.
6.1. Voor de in dit hoger beroep, gericht tegen aangevallen uitspraak 2, relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad allereerst naar hetgeen hiervoor onder 1 en 2 is overwogen.
6.2. Op 7 oktober 2009 heeft appellante, die toen een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld wegens een toename van haar klachten.
6.3. Bij besluit van 26 november 2009 heeft het Uwv appellante per 3 december 2009 geschikt geacht tot het verrichten van haar arbeid in de zin van de Ziektewet (ZW) en het recht op ziekengeld beeïndigd.
6.4. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 november 2009 is door het Uwv bij besluit van 14 januari 2010 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van bezwaarverzekeringsarts van 13 januari 2010 ten grondslag. De bezwaarverzekeringsarts komt in dit rapport tot de conclusie dat er sprake is van een ongewijzigd klachtenpatroon ten opzichte van 2004, zoals dat destijds werd omschreven door de zenuwarts Loen. Ook ten aanzien van de toestand van de longen en van de aspecifieke rugklachten is de bezwaarverzekeringsarts niet van een wijziging gebleken.
7. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat met genoemd rapport van de bezwaarverzekeringsarts deugdelijk is gemotiveerd dat er geen wijziging in de beperkingen van appellante is opgetreden.
8.1. De Raad overweegt het volgende.
8.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bestreden besluit 2 op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. De Raad acht de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering om geen nadere informatie in te winnen bij behandelend zenuwarts Loen overtuigend.
8.3. Nu appellante geen informatie in het geding heeft gebracht die objectieve aanwijzingen biedt voor het toenemen van de bestaande beperkingen, heeft de Raad geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen.
8.4. Gelet op hetgeen onder 8.2 en 8.3 is overwogen is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 3 december 2009 in staat was tot het verrichten van haar arbeid, namelijk (één van) de functies die door het Uwv aan de schatting in het kader van de WAO ten grondslag zijn gelegd, vermeld onder 1.2 en dat mitsdien terecht het recht op ziekengeld is beëindigd.
8.5. De Raad is mitsdien van oordeel dat ook het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt.
10/7108 WAO en 11/2019 ZW
9. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
10. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011.