ECLI:NL:CRVB:2011:BU5544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2396 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een vordering wegens meerinkomen van appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had appellant een vordering opgelegd na controle van zijn bijverdiensten in 2007. Appellant had eerder studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en een OV-studentenkaart ontvangen. Na de controle stelde de Minister vast dat appellant meerinkomen had, wat leidde tot een vordering op hem. Appellant stelde dat de Minister het recht had verwerkt om deze vordering vast te stellen, omdat zijn prestatiebeurs was omgezet in een gift na het behalen van zijn diploma.

De Centrale Raad overwoog dat de vaststelling van meerinkomen geen invloed heeft op het recht op studiefinanciering, maar leidt tot een zelfstandige vordering op de studerende. De Raad benadrukte dat de vordering wegens meerinkomen losstaat van het recht op een prestatiebeurs en dat de omzetting van de prestatiebeurs in een gift niet in de weg staat aan het opleggen van een vordering op basis van artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf 2000. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 5 oktober 2007 ter ondersteuning van zijn oordeel.

De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van de Minister ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

11/2396 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 maart 2011, 10/1365 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 18 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2011. Appellant is niet verschenen. Voor de Minister is verschenen mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, per 1 januari 2010 in rechte opgevolgd door de Minister, heeft appellant over het jaar 2007 ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs en een OV-studentenkaart toegekend.
1.2. Na controle van de bijverdiensten van appellant aan de hand van bij de Belastingdienst opgevraagde inkomensgegevens in het jaar 2007, heeft de Minister bij besluit van 23 april 2010 ten laste van appellant over 2007 een vordering wegens meerinkomen vastgesteld.
1.3. Bij besluit van 5 juli 2010 heeft de Minister het bezwaar van appellant tegen de onder 1.2 vermelde vordering - onder verwijzing naar artikel 3.17 van de Wsf 2000 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 5 juli 2010 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Minister het recht heeft verwerkt om nog een vordering wegens meerinkomen in 2007 ten laste van hem vast te stellen, aangezien bij besluit van 12 februari 2010, wegens het behalen van het diploma hoger onderwijs, de verstrekte prestatiebeurs voor de maanden september 2005 tot en met november 2009 is omgezet in een gift en daarom niet behoeft te worden terugbetaald, evenals de OV-lening. De Minister kan geen vordering leggen op de prestatiebeurs welke definitief is omgezet in een gift, omdat de samenstelling van de vordering en gift gelijk is.
4.1. De Raad overweegt ten aanzien van die grond het volgende. De vaststelling dat sprake is van meerinkomen heeft geen invloed op het recht op studiefinanciering, maar leidt tot een zelfstandige vordering op de studerende. Omdat de vordering wegens meerinkomen los staat van het recht op een prestatiebeurs en/of reisvoorziening staat een omzetting van de genoten prestatiebeurs en/of reisvoorziening in een gift wegens het behalen van een diploma niet in de weg aan het nadien opleggen van een vordering ingevolge artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf 2000. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 5 oktober 2007, LJN BB5407. Van verwerking van het recht als door appellant gesteld is mitsdien geen sprake.
5. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.J. Penning.
EK